Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

stok

betekenis & definitie

stok - zelfstandig naamwoord

1. lang, dun, rond stuk hout
hij sloeg de hond met een stok
1. daar zal ik een stokje voor steken
[dat zal ik verhinderen]
2. hij krijgt het met iedereen aan de stok
[heeft met iedereen ruzie]
3. je krijgt mij daar met geen stok naar toe
[ik ga absoluut niet]
4. dat is een stok achter de deur
[iets vervelends waarmee je hem aan kunt sporen]
5. iemand een stok tussen de benen steken
[zijn plannen verhinderen]
6. alle gekheid op een stokje
[nu is het afgelopen met grappig doen]
7. wie een hond wil slaan, vindt licht een stok
[wie kwaad wil, vindt altijd wel een reden]
8. met de kippen op stok gaan
[vroeg naar bed gaan]
9. met geen stok
[op geen enkele wijze]

Algemene uitdrukkingen:
1. van je stokje gaan
[flauwvallen]
Zelfstandig naamwoord: stok
de stok
de stokken
het stokje