dun - bijvoeglijk naamwoord
1. met een kleine breedte of omvang
♢ zij heeft dunne vingers
2. heel vloeibaar
♢ wat is die soep dun!
1. aan de dunne zijn
[diarree hebben]
2. het loopt hem dun door de broek
[hij is erg bang]
3. de spoeling is dun
[iedereen krijgt maar weinig]
3. met veel tussenruimte
♢ je haar wordt al erg dun, jongen!
1. dun gezaaid zijn
[niet veel voorkomen]
2. beter dun van haar dan dik van hem (JB)
[dun haar is minder erg dan (ongewenst) zwanger zijn]
Algemene uitdrukkingen:
1. het land is dun bevolkt
[er wonen maar weinig mensen]
Bijvoeglijk naamwoord: dun
... is dunner dan ...
het dunst
de/het dunne ...
iets duns
Synoniemen
mager
Tegenstellingen
corpulent, dicht, dik, gezet, gezwollen, lijvig, opgezet, opgezwollen, zwaarlijvig
Gepubliceerd op 14-11-2017
dun
betekenis & definitie
Alsjeblieft!
Dit artikel kreeg je van Ensie cadeau. Wil je ook bijdragen aan toegankelijke kennis?Word vriend van Ensie en ontvang een gratis encyclopedie!