spook - zelfstandig naamwoord
1. persoon zonder lichaam
♢ ze dacht dat ze een spook gezien had
1. spoken zien
[bang zijn voor denkbeeldige gevaren]
2. vervelend meisje
♢ dat spook van Jansen gooide bedierf het feest weer
1. spoken zien
[dingen zien die er niet zijn]
Zelfstandig naamwoord: spook
de spook
de spoken
het spookje
Synoniemen
geest
Gepubliceerd op 14-11-2017
spook
betekenis & definitie