roken - regelmatig werkwoord
uitspraak: ro-ken
1. het brandend houden en eraan zuigen
♢ hij rookt sigaretten en sigaren
2. loslaten van grijze wolken
♢ het vuur rookt behoorlijk
3. voedsel door de rook van vuur een bepaalde smaak geven
♢ we eten gerookte paling
Regelmatig werkwoord: ro-ken
ik rook
jij/u rookt
hij/zij rookt
wij/zij/jullie roken
ik/jij/u/hij/zij rookte
wij/zij/jullie rookten
hij heeft gerookt
de/het/een gerookte ....
rokend, rokende
Gepubliceerd op 14-11-2017
roken
betekenis & definitie