pier - zelfstandig naamwoord
1. lange, smalle dam, die in zee steekt
♢ het schip moest om de pier heen varen
2. overdekte gang naar een vliegtuig
♢ het vliegtuig vertrok van pier 10
3. lang, dun dier met buigzaam lichaam, die na regen uit de groen kruipt
♢ de visser gebruikte pieren als aas
1. de kwaaie pier zijn
[er de schuld van krijgen]
2. zo dood als een pier
[morsdood]
3. een dooie pier
[een sloom, saai figuur]
Zelfstandig naamwoord: pier
de pier
de pieren
het piertje
Synoniemen
regenworm, worm, wurm
Gepubliceerd op 14-11-2017
pier
betekenis & definitie