optuigen - regelmatig werkwoord
uitspraak: op-tui-gen
1. alles wat erop hoort, vastmaken
♢ ze hebben het schip opgetuigd
2. jezelf mooi aankleden en opmaken
♢ waarom heb je je zo mooi opgetuigd?
3. er feestelijk uit laten zien
♢ hebben jullie de kerstboom al opgetuigd?
Regelmatig werkwoord: op-tui-gen
ik tuig op (... ik optuig)
jij/u tuigt op (... jij optuigt)
hij/zij tuigt op (... hij optuigt)
wij/zij/jullie tuigen op (... wij optuigen)
ik/jij/u/hij/zij tuigde op (... ik optuigde)
wij/zij/jullie tuigden op (... wij optuigden)
hij heeft opgetuigd
de/het/een opgetuigde ....
Synoniemen
oppimpen, optutten, pimpen, tooien, versieren
Gepubliceerd op 14-11-2017
optuigen
betekenis & definitie