opleggen - regelmatig werkwoord
uitspraak: op-leg-gen
1. zeggen dat hij het moet doen
♢ de rechter heeft mij een flinke straf opgelegd
Regelmatig werkwoord: op-leg-gen
ik leg op (... ik opleg)
jij/u legt op (... jij oplegt)
hij/zij legt op (... hij oplegt)
wij/zij/jullie leggen op (... wij opleggen)
ik/jij/u/hij/zij legde op (... ik oplegde)
wij/zij/jullie legden op (... wij oplegden)
hij heeft opgelegd
de/het/een opgelegde ....
Synoniemen
gebieden, gelasten, instrueren, opdragen
Gepubliceerd op 14-11-2017
opleggen
betekenis & definitie