mobiel - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
uitspraak: mo-biel
1. je kunt (het) bewegen
♢de oude mensen zijn niet meer mobiel
2. niet gebonden aan één plaats
♢de mobiele eenheid van de politie
3. wat verplaatst kan worden
♢met een mobiele telefoon kun je overal bellen
4. mobiele eenheid (ME)
[speciale afdeling van de politie die de openbare orde handhaaft]
5. wat met mobiel bellen te maken heeft
♢de mobiele telefonie is erg belangrijk geworden de laatste jaren
6. klein, draagbaar telefoontje
♢zij haalde het mobieltje uit haar tas en belde de politie
7. lichte voorwerpen die met dwarslatjes aan één hoofddraad hangen
♢Lieke hing een mobiel op in de kinderkamer
Bijvoeglijk naamwoord: mo-biel
... is mobieler dan ...
het mobielst
de/het mobiele ...
Zelfstandig naamwoord: mo-biel
het mobiel
het mobieltje
Gepubliceerd op 31-10-2017
mobiel
betekenis & definitie