Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 31-10-2017

mat

betekenis & definitie

mat - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

1. zonder glans
♢ik laat mijn foto's altijd mat afdrukken
2. stilletjes, niet levendig
♢Bas is zo mat vandaag, hij is vast ziek
3. waar je niet doorheen kunt kijken
♢door het matte glas kun je niet naar binnen kijken

4. rechthoekig vloerkleedje
♢je moet je voeten vegen op de mat bij de deur
1. hij wordt op het matje geroepen
[moet komen en krijgt straf]
2. de groene mat
[het voetbalveld]
5. positie waarin de koning geslagen kan worden
♢na anderhalf uur schaken stond hij mat
1. iemand mat zetten
[het hem onmogelijk maken zijn plan uit te voeren]

Bijvoeglijk naamwoord: mat
... is matter dan ...
het matst
de/het matte ...
iets mats

Zelfstandig naamwoord: mat
-ten mat
de matje

Synoniemen
dof, vermoeid, versuft, dof

Tegenstellingen
levendig, doorzichtig

< >