koken - regelmatig werkwoord
uitspraak: ko-ken
1. het gaar maken in heet water
♢ aardappels moet je koken
2. zo warm zijn dat er damp en bellen te zien zijn
♢ water kookt bij 100 graden
1. hij kookte van woede
[hij was heel erg kwaad]
Regelmatig werkwoord: ko-ken
ik kook
jij/u kookt
hij/zij kookt
wij/zij/jullie koken
ik/jij/u/hij/zij kookte
wij/zij/jullie kookten
hij heeft gekookt
de/het/een gekookte ....
kokend, kokende
Gepubliceerd op 14-11-2017
koken
betekenis & definitie