gaar - bijvoeglijk naamwoord
1. aan het eind van je krachten, heel erg moe
♢ ik was zo gaar dat ik meteen naar bed ben gegaan
2. lang genoeg gekookt of gebakken
♢ zijn de aardappels al gaar?
1. de rapen zijn gaar
[de narigheid is begonnen]
2. iemand in zijn sop gaar laten koken
[je niet meer met hem bemoeien]
Bijvoeglijk naamwoord: gaar
... is gaarder dan ...
het gaarst
de/het gare ...
Synoniemen
afgepeigerd, bekaf, doodmoe, doodop, kapot, leeg, lens, uitgeput, uitgeteld
Gepubliceerd op 14-11-2017
gaar
betekenis & definitie