kakelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: ka-ke-len
1. tok tok roepen
♢ de kippen zaten te kakelen op hun stokken
2. hard en druk praten
♢ wat zaten die moeders weer te kakelen
Regelmatig werkwoord: ka-ke-len
ik kakel
jij/u kakelt
hij/zij kakelt
wij/zij/jullie kakelen
ik/jij/u/hij/zij kakelde
wij/zij/jullie kakelden
hij heeft gekakeld
kakelend, kakelende
Gepubliceerd op 14-11-2017
kakelen
betekenis & definitie