druk - bijvoeglijk naamwoord
1. wat veel werk met zich meebrengt
♢ het is een drukke tijd tussen Sinterklaas en Kerst
1. het zo druk hebben als een klein baasje
[allerlei karweitjes te doen hebben]
2. vol leven en beweging
♢ wij wonen in een drukke straat
3. voortdurend heel actief
♢ ze zijn druk aan het werk
1. ik heb het zo druk als een klein baasje
[heel druk]
2. het druk hebben
[veel te doen hebben]
4. luidruchtig, onrustig en beweeglijk
♢ hij stond druk naar ons te gebaren
1. zich ergens druk over maken
[zich ergens over opwinden]
5. vol met kleuren of patronen
♢ Ramona koos een drukke gordijnstof uit
Algemene uitdrukkingen:
1. het gebouw wordt druk bezocht
[er komen veel bezoekers]
Bijvoeglijk naamwoord: druk
... is drukker dan ...
het drukst
de/het drukke ...
iets druks
Synoniemen
roerig
Tegenstellingen
eenzaam, rustig
Gepubliceerd op 14-11-2017
druk
betekenis & definitie