halen

betekenis & definitie

halen - regelmatig werkwoord
uitspraak: ha-len

1. er naar toe gaan en het meenemen
♢ haal jij even sinaasappels op de markt?
1. waar haalt hij al dat geld vandaan?
[hoe komt hij eraan?]
2. erin slagen het te bereiken
♢ ik heb de trein gehaald
1. het examen halen
[ervoor slagen]
2. dat haalt het niet bij .....
[dat is lang niet zo goed als .....]

Algemene uitdrukkingen:
1. dingen door elkaar halen
[ze met elkaar vermengen]
2. iets uit elkaar halen
[het demonteren]
3. het voor de geest halen
[het in gedachten zien]
4. dat hoef je niet in je hoofd te halen
[dat mag je niet doen]
Regelmatig werkwoord: ha-len
ik haal
jij/u haalt
hij/zij haalt
wij/zij/jullie halen
ik/jij/u/hij/zij haalde
wij/zij/jullie haalden
hij heeft gehaald
de/het/een gehaalde ....

Synoniemen
behalen

Tegenstellingen
brengen