Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

half

betekenis & definitie

half - bijvoeglijk naamwoord

1. hoeveelheid die je krijgt als je iets doormidden deelt
♢ de fles is maar half vol
1. beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald
[het is beter op tijd te veranderen dan halsstarrig door te gaan]
2. een half dozijn
[zes]
3. een halve finale
[elk van de twee wedstrijden tussen twee van de laatste vier deelnemers aan een toernooi]
4. hij valt dood op een halve cent
[is heel gierig]
5. voor half geld
[voor de helft van wat anderen moeten betalen]
6. niet half zo goed
[lang zo goed niet]
7. ik voel me maar een half mens
[ik voel me helemaal niet fit]
8. gedeelde smart is halve smart
[verdriet is beter te dragen als je het deelt met anderen]
2. niet helemaal, voor een deel
♢ hij was maar half wakker
1. ik geloof hem maar half en half
[een beetje, maar niet echt]
2. een halve wees
[kind waarvan een de ouders is overleden]
3. wat niet precies is wat je bedoelt
♢ hij heeft half werk geleverd
1. geen halve maatregelen nemen
[de zaak fors en kordaat aanpakken]
2. iets met een half oog zien
[zonder er met je aandacht helemaal bij te zijn]

Algemene uitdrukkingen:
1. we hebben het half en half besloten
[bijna]
Bijvoeglijk naamwoord: half
de/het halve ...