God - zelfstandig naamwoord
1. het bovenaardse wezen dat volgens de christenen de wereld geschapen heeft
♢ hij gelooft in God
1. de goden verzoeken
[iets doen wat waarschijnlijk problemen oplevert]
2. de mindere goden
[minder begaafden]
3. Gods water over Gods akker laten vloeien
[de dingen nemen zoals ze komen]
4. leven als God in Frankrijk
[in alle vrijheid genieten]
5. zich storen aan God noch gebod
[zich nergens iets van aantrekken]
6. God deugt, maar zijn grondpersoneel niet (TB)
[priesters zijn niet te vertrouwen]
7. God is geen gortenteller (TB)
[voor Hem komt het niet zo precies]
Zelfstandig naamwoord: God
de God
de Goden
het Godje
Synoniemen
Opperheer
Gepubliceerd op 14-11-2017
God
betekenis & definitie