ei - zelfstandig naamwoord
1. kiem met schaal erom waar een jong dier in kan groeien
♢ onze kip legt een ei
1. beter een half ei dan een lege dop
[beter iets dan niets]
2. het ei van Columbus
[een eenvoudige oplossing waar niemand aan gedacht had]
3. eieren voor je geld kiezen
[met wat minder tevreden zijn]
4. je ei niet kwijt kunnen
[geen kans krijgen het te vertellen]
5. voor een appel en een ei
[heel goedkoop]
6. de kip met de gouden eieren slachten
[een bron van inkomsten wegdoen]
7. zijn ei niet kwijt kunnen
[zich niet kunnen uitspreken, niet aan bod komen]
8. het is koek en ei
[hun verhouding is goed]
9. op eieren lopen
[heel voorzichtig zijn]
2. een sloom, sullig persoon
♢ ik heb nog nooit zo'n ei gezien
Zelfstandig naamwoord: ei
het ei
de eieren
het eitje
Gepubliceerd op 14-11-2017
ei
betekenis & definitie