Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

jong

betekenis & definitie

jong - bijvoeglijk naamwoord

1. wie of wat nog niet lang bestaat
♢ ze is pas achttien, dat is nog jong
1. jong en oud heeft plezier
[iedereen heeft plezier]
2. die bril maakt hem jong
[geeft hem een jong uiterlijk]
3. jong geleerd, oud gedaan
[wat je in de jeugd leert, kun je later gebruiken]
4. de nacht is nog jong
[nog maar net begonnen]
5. het jonge paar
[het pas getrouwde paar]
6. van jongs af aan
[vanaf zijn of haar jeugd]
7. jonge benen hebben
[jong zijn en dus goed kunnen lopen]
8. een jonge hond
[iemand met een jeugdig, aanstekelijk enthousiasme]
9. jong en oud
[iedereen]
10. zoals de ouden zongen, piepen de jongen
[kinderen lijken in hun gedrag vaak op hun ouders]

Bijvoeglijk naamwoord: jong
... is jonger dan ...
het jongst
de/het jonge ...
iets jongs