anticiperen - regelmatig werkwoord
uitspraak: an-ti-ci-pe-ren
1. vooraf rekening houden met wat er kan gebeuren
♢ je moet goed anticiperen in het verkeer
Regelmatig werkwoord: an-ti-ci-pe-ren
ik anticipeer
jij/u anticipeert
hij/zij anticipeert
wij/zij/jullie anticiperen
ik/jij/u/hij/zij anticipeerde
wij/zij/jullie anticipeerden
hij heeft geanticipeerd
de/het/een geanticipeerd ....
anticiperend, anticiperende
Synoniemen
vooruitlopen
Gepubliceerd op 14-11-2017
anticiperen
betekenis & definitie