Werkwoorden vervoegen
anticiperen
Tegenwoordige tijd anticiperen
Ik anticipeer
Jij anticipeert
anticipeer jij?
U anticipeert
Hij/Zij/Het anticipeert
Wij anticiperen
Jullie anticiperen
Zij anticiperen
Verleden tijd van anticiperen
Ik anticipeerde
Jij/U anticipeerde
Hij/Zij/Het anticipeerde
Wij anticipeerden
Jullie anticipeerden
Zij anticipeerden
Voltooid deelwoord van anticiperen
geanticipeerd
Tegenwoordig deelwoord van anticiperen
anticiperend