Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

afzagen

betekenis & definitie

afzagen - regelmatig werkwoord
uitspraak: af-za-gen

1. door zagen weghalen
mijn buurman heeft de tak afgezaagd
1. de tak afzagen waarop je zit
[je eigen graf graven]
2. door zagen kleiner maken
♢ ik heb een stuk van de balk afgezaagd

Regelmatig werkwoord: af-za-gen
ik zaag af (... ik afzaag)
jij/u zaagt af (... jij afzaagt)
hij/zij zaagt af (... hij afzaagt)
wij/zij/jullie zagen af (... wij afzagen)
ik/jij/u/hij/zij zaagde af (... ik afzaagde)
wij/zij/jullie zaagden af (... wij afzaagden)
hij heeft afgezaagd
de/het/een afgezaagde ....
afzagend, afzagende