zagen - regelmatig werkwoord
uitspraak: za-gen
1. in stukken verdelen door met een zaag heen en weer te gaan
♢ hij zaagt een stuk van de plank
Regelmatig werkwoord: za-gen
ik zaag
jij/u zaagt
hij/zij zaagt
wij/zij/jullie zagen
ik/jij/u/hij/zij zaagde
wij/zij/jullie zaagden
hij heeft gezaagd
de/het/een gezaagde ....
zagend, zagende
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk