afstoten - regelmatig werkwoord
uitspraak: af-sto-ten
1. ermee ophouden, het verkopen
♢ hij heeft dat bedrijf vorig jaar afgestoten
2. niet in het lichaam opnemen
♢ de nieuwe nier is helaas afgestoten
3. waar men een hekel aan heeft
♢ die pukkels van hem stoten af
Regelmatig werkwoord: af-sto-ten
ik stoot af (... ik afstoot)
jij/u stoot af (... jij afstoot)
hij/zij stoot af (... hij afstoot)
wij/zij/jullie stoten af (... wij afstoten)
ik/jij/u/hij/zij stootte af (... ik afstootte)
wij/zij/jullie stootten af (... wij afstootten)
hij heeft afgestoten
de/het/een afgestoten ....
afstotend, afstotende
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.