afstralen - regelmatig werkwoord
uitspraak: af-stra-len
1. licht of warmte die ergens van af komt
♢ na deze zonnige dag straalt de muur in de avond nog warmte af
2. het duidelijk kunnen zien
♢ zijn gezicht straalt tevredenheid af
3. invloed hebben op het beeld dat men van iemand anders heeft
♢ dat zijn vader zo knap is, straalt af op zijn zoons
Regelmatig werkwoord: af-stra-len
ik straal af (... ik afstraal)
jij/u straalt af (... jij afstraalt)
hij/zij straalt af (... hij afstraalt)
wij/zij/jullie stralen af (... wij afstralen)
ik/jij/u/hij/zij straalde af (... ik afstraalde)
wij/zij/jullie straalden af (... wij afstraalden)
hij heeft afgestraald
de/het/een afgestraalde ....
afstralend, afstralende
Gepubliceerd op 14-11-2017
afstralen
betekenis & definitie