aanpassen - regelmatig werkwoord
uitspraak: aan-pas-sen
1. iets aantrekken om te proberen
♢ je moet deze rok even aanpassen om te zien of de maat goed is
2. je gedragen naar de omstandigheden
♢ in een nieuwe situatie past zij zich gemakkelijk aan
3. het ergens geschikt voor maken
♢ dit gebouw is aangepast voor invaliden
Regelmatig werkwoord: aan-pas-sen
ik pas aan (... ik aanpas)
jij/u past aan (... jij aanpast)
hij/zij past aan (... hij aanpast)
wij/zij/jullie passen aan (... wij aanpassen)
ik/jij/u/hij/zij paste aan (... ik aanpaste)
wij/zij/jullie pasten aan (... wij aanpasten)
hij heeft aangepast
de/het/een aangepaste ....
Synoniemen
conformeren, schikken, voegen
Gepubliceerd op 14-11-2017
aanpassen
betekenis & definitie