krachtige wind die fijne bodemdeeltjes meevoert. Bij stofstormen spelen de windkracht, het gewicht van de bodemdeeltjes en de onderlinge samenhang van het bodemmateriaal een rol.
Deze samenhang wordt vooral bepaald door de vochtigheidsgraad, de beworteling door planten, en de structuur van de bodem. Kleigronden stuiven b.v. niet, zand- en veengronden wel. Omdat begroeiing de windkracht breekt, zorgt deze er tevens voor dat die windsnelheid waarbij bodemdeeltjes worden opgenomen, niet zo gauw wordt bereikt. De afstand waarover het stof wordt verplaatst, hangt ook samen met de grootte en zwaarte van de deeltjes en met de windkracht. Zandstormen die soms kunnen zorgen voor zeer fraai gevormde zandduinen of zandverstuivingen, hebben meestal betrekking op verplaatsing over relatief korte afstand (b.v. enkele tot tientallen meters). Daarentegen kan het materiaal bij stofstormen over kilometers en soms zelfs vele tientallen kilometers worden verplaatst.
Stof- en zandstormen vormen een onderdeel van winderosie. Behalve voor aantasting van de bodem zorgen zij door hun schurende werking voor schade aan materialen; ook treedt directe hinder op voor mens en dier. Berucht zijn de stofstormen uit de jaren dertig in de Great Plains van de vs (dust bowls). In Nederland komen ze m.n. in de veenkoloniën wel eens of enkele malen per jaar voor, vooral in het voorjaar bij droogte en afwezigheid van een gewas. In dat geval bestaat het stof vnl. uit deeltjes organisch materiaal.