toestand van de atmosfeer nabij het aardoppervlak, waarbij het zicht ten gevolge van uiterst fijne waterdruppeltjes niet meer dan 1000 m bedraagt. Is het zicht slecht, maar toch nog meer dan 1000 m, dan wordt gesproken van nevel.
Mist kan op verschillende manieren ontstaan. De meest voorkomende mistvorm in Nederland is de stralingsmist. Deze ontstaat in de avond of gedurende de nacht bij windstilte en weinig bewolking, mits de lucht voldoende vocht bevat. Door uitstraling koelt het aardoppervlak af, waardoor de lucht nabij dit vlak ook gaat afkoelen. Komt de luchttemperatuur daarbij onder de dauwpunttemperatuur (d.i. de temperatuur waarbij de lucht een maximale hoeveelheid waterdamp bevat), dan treedt condensatie op in de vorm van uiterst fijne druppeltjes. Een tweede wijze waarop mist kan ontstaan, is de advectieve mist.
Deze treedt vnl. in kustgebieden op. Hierbij waait warme vochtige lucht vanuit zee over het landoppervlak met een lagere temperatuur. De lucht die in contact komt met het koudere land koelt af; als de lucht haar dauwpunttemperatuur bereikt, treedt condensatie op. Hoe harder het waait, des te sneller zal hierbij mist ontstaan. De derde, in een dunne laag van 1-2 m voorkomende mistvorm is de grondmist. Deze kan ontstaan op avonden na zonsondergang indien de grond zeer vochtig is en de lucht nabij de grond nagenoeg verzadigd is met vocht.
