(m.e.r.), besluitvormingsinstrument dat tot doel heeft de kwaliteit van het milieu te beschermen en te bevorderen door het milieubelang naast andere belangen in het besluitvormingsproces een volwaardige plaats toe te kennen.
Milieu-effectrapportage bestaat uit het maken, beoordelen en gebruiken van een milieu-effectrapport (MER), waarin schematisch en objectief de te verwachten gevolgen voor het milieu van een voorgenomen activiteit worden beschreven. Voorts dient de m.e.r. te voorzien in een beoordeling achteraf van de gevolgen die de uitvoering van de desbetreffende activiteit voor het milieu heeft gehad. De voorgenomen activiteit kan een concreet overheidsproject of particulier project zijn, maar ook een door de overheid te ontwikkelen beleidsmaatregel. De belangstelling in Nederland voor het instrument van de m.e.r. is in hoge mate gestimuleerd door buitenlandse ontwikkelingen op dit gebied. In de vs is in 1970 de National Environmental Policy Act (NEPA) in werking getreden, waarin wordt geregeld dat organen van de federale overheid bij hun besluitvormingsproces rekening dienen te houden met mogelijke belangrijke gevolgen voor het milieu middels het opstellen van een Environmental Impact Statement (EIS). In Canada en in sommige Europese landen zijn in de jaren zeventig wettelijke of bestuurlijke maatregelen met betrekking tot de m.e.r. tot stand gekomen.
In Nederland heeft de regering, na een periode van onderzoeksadvies (1974-78), besloten tot het doen van proefnemingen met de m.e.r. om ervaring met dit nieuwe besluitvormingsinstrument op te doen. Deze proefnemingen (1978—79) betroffen een achttal projecten variërend van de bouw van een rioolzuiveringsinstallatie in Tiel tot de aanleg en inrichting van een bedrijventerrein in het zuidoosten van Noord-Brabant. De proefnemingen bestonden uit het opstellen van een MER en het toetsen van dit rapport door een panel van onafhankelijke deskundigen. Ook werd ervaring met inspraak opgedaan. In 1979 heeft de regering haar standpunt met betrekking tot de m.e.r. gepubliceerd in de Nota houdende het regeringsstandpunt inzake de milieueffectrapportage. Volgens deze nota moet het MER aan een groot aantal eisen voldoen.
Het doel of het belang van de voorgestelde activiteit (project) moet worden aangegeven. Het project moet worden omschreven evenals redelijkerwijs in beschouwing te nemen activiteiten, inclusief alternatieve mogelijkheden die naar verwachting de minst nadelige gevolgen hebben.
De bestaande toestand van het fysieke milieu waarop het project invloed zou kunnen hebben, moet worden beschreven, evenals zo mogelijk de ontwikkeling van dat milieu indien het project niet wordt uitgevoerd. De te verwachten gevolgen voor het fysieke milieu moeten worden weergegeven. Daarbij dient aandacht te worden geschonken aan de mogelijkheid van accumulatie van milieugevolgen, waardoor synergistische effecten kunnen optreden. Tevens dienen mogelijke onomkeerbare of onherstelbare gevolgen voor het milieu, zoals het verloren gaan van een natuurgebied, te worden aangegeven. Voorts dient te worden beschreven welke gevolgen er voor het milieu zouden kunnen zijn bij het optreden van niet-normale situaties zoals storingen in de bedrijfsvoering en explosies. Ook van positieve gevolgen voor het milieu dient melding te worden gemaakt.
Duidelijk moet worden aangegeven ten aanzien van welke onderdelen van het MER er leemten in kennis en informatie zijn, opdat de beslissingnemer met deze onzekerheden rekening kan houden. Tenslotte dient een samenvatting te worden opgenomen die het MER ook voor nietdeskundigen toegankelijk maakt.
Het MER moet worden opgesteld door de initiatiefnemer (overheid of particulier) die de kosten daarvan zelf dient te dragen. Na gereedkomen dient het MER beoordeeld te worden door de beslissingsbevoegde overheidsinstantie. Als deze het MER aanvaardt, gaat de verantwoordelijkheid voor de inhoud over naar deze instantie. In de besluitvorming over de voorgenomen activiteit dient het MER ook daadwerkelijk door de beslissingnemende instantie te worden gebruikt. Dit zal moeten blijken uit de motivering van het genomen besluit. De beslissingsbevoegde instantie dient er tevens voor te zorgen dat de in het MER beschreven milieugevolgen geverifieerd worden in relatie tot werkelijk opgetreden milieugevolgen door de uitvoering van het voorgenomen project.
In een aantal gevallen waarin voor het milieu zeer ernstige gevolgen zouden kunnen optreden, acht de regering het nodig het opgestelde MER door een commissie van onafhankelijke deskundigen te laten toetsen. De commissie brengt een openbaar advies uit aan de beslissingsbevoegde instantie, die het MER al dan niet na bijstelling aanvaardt. Daarna volgt de advisering en inspraak. De beslissing tot het instellen van een dergelijke commissie zal door de betrokken instanties worden opgenomen. Om duidelijkheid te verschaffen over de vraag welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn, zullen op rijksniveau lijsten worden opgesteld die periodiek bijgesteld dienen te worden. Op provinciaal niveau zullen deze lijsten worden aangevuld, o.a. met het oog op de bescherming van waardevolle natuurgebieden.
Voorts heeft de regering haar standpunt bekend gemaakt voor wat in m.e.r.verband onder milieu moet worden verstaan. De regering heeft hier het fysieke milieu op het oog, dat de objecten water, bodem, lucht, mens, dier, plant en goederen omvat. Daarnaast zijn van belang de relaties tussen deze objecten, zoals ecosystemen en kringlopen, en de waarden die deze objecten en systemen in ethisch, natuurlijk en cultuurhistorisch opzicht hebben. De gevolgen voor het milieu kunnen bestaan uit verontreinigingen maar ook uit fysieke ingrepen of een te intensief gebruik. Van diverse zijden wordt aangedrongen op de investering van een ‘omgevings’-effectrapportage, waarin naast de milieugevolgen ook alle andere effecten van een voorgenomen activiteit op geïntegreerde wijze worden belicht. De regering staat daar positief tegenover, maar acht de tijd van invoering daarvoor nog niet rijp.
De invoering van de m.e.r. zal wettelijk geregeld worden in het kader van de Wet ABM. Een voorstel van deze regeling is in 1981 aan de Tweede Kamer aangeboden. In België realiseerde het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu in 1978 een voorontwerp voor een kaderwet op de m.e.r. Van invoering van de m.e.r. bij wet kwam echter niets terecht. Er kwam nogal wat kritiek op het voorontwerp, zowel vanuit de industrie als vanuit de milieubeweging. Mede door de kabinetscrisis van okt. 1978 werd het voorontwerp nooit als wetsontwerp ingediend bij het parlement.
Wel werden er proeven gedaan (MER Spaarbekken Viersel en MER Huisvuilverbrandingsoven Diksmuide). Op nationaal niveau wacht men tot de werkzaamheden in verband met de EG-richtlijn zijn afgerond. In de krachtlijnen van de Vlaamse Executieve staat dat men zal overgaan tot het opstellen van een MER voordat infrastructurele werken worden aangevangen. De MER-plicht is voor bepaalde bedrijfsmatige projecten ook geregeld in het ontwerp-Besluit op de hinderlijke inrichtingen voor het Vlaamse Gewest.