Gepubliceerd op 01-12-2020

heempark

betekenis & definitie

(heemtuin), park (tuin) waarin wilde plantesoorten groeien afkomstig uit het gebied waarin het desbetreffende park (of tuin) is gelegen (inheemse planten).

Bij ‘gebied’ moet men denken aan b.v. de duinstreek of Het Gooi, maar het kan ook op geheel Nederland slaan.

Het doel van heemparken was vroeger vooral educatief: de mens (vooral die in stedelijke gebieden) in nader contact brengen met de flora uit de woonomgeving, met als belangrijke nevenaspecten de milieu- en natuurbeschermingseducatie. Hoewel deze doelstellingen nog steeds een belangrijke rol spelen, worden de laatste tijd ook veel heemparken met een rijke inheemse flora aangelegd als reactie op de nivellering van het milieu, waardoor bloemenrijke wilde begroeiingen (in Nederland) schaars geworden zijn.

Het oudste heempark van Nederland dateert van 1925: Thijsse’s Hof in Bloemendaal. Dit aan de binnenduinrand gelegen park representeert de flora en vegetatie uit de Ned. duinstreek. Nadien zijn er vele heemparken bijgekomen, vooral de laatste jaren, toen milieu en natuurbehoud meer aandacht kregen.

Heemparken kunnen vanuit twee uitgangspunten worden aangelegd en onderhouden. De ene wijze sluit aan bij de gebruikelijke cultuurparken met sierplanten. In plaats van deze laatste cultiveert men dan inheemse soorten. Ongewenste soorten, o.a. grassen, worden weggewied. In dit soort parken of tuinen, vaak ‘wilde-plantentuinen’ genoemd, is altijd een intensief onderhoud nodig om de soortenrijkdom in stand te houden: aanplanten, uitzaaien, wieden, sproeien tijdens droogte. Wanneer men dat nalaat, zullen de meeste soorten spoedig verdwenen zijn.

De andere manier is meer natuurlijk en stoelt op de ervaringen van het natuurbeheer. Hierbij wordt in de eerste plaats aandacht aan het milieu besteed, m.n. aan de grondsoort(en) en het (grond)water. Door veel variatie in het milieu aan te brengen (o.a. door het creëren van reliëf en het, indien mogelijk, werken met meer grondsoorten) en te zorgen dat de grond niet te voedselrijk is, worden voorwaarden geschapen voor soortenrijke natuurlijke begroeiingen die zichzelf in stand kunnen houden. Daar hoeft men alleen maar jaarlijks een- of tweemaal te maaien (wilde graslanden en moerasbegroeiingen) en af en toe wat houtgewas te kappen waar dit te dicht wordt. Aanplanten en uitzaaien (behalve in het begin), wieden en sproeien zijn hier niet nodig. Men past hier natuurbeheer in het klein toe.