Gepubliceerd op 01-12-2020

griend

betekenis & definitie

vegetatie van vooral houtige gewassen (meestal wilgen) die vlak boven de grond geknot zijn. Grienden komen m.n. voor op vochtige kleigronden in het rivierengebied.

Grienden kunnen zowel binnenals buitendijks voorkomen. De binnendijkse grienden zijn vooral te vinden op de wat slechtere gronden (vaak overslag- en komgronden). Bij de buitendijks gelegen grienden verdient de Biesbosch een aparte vermelding. Dit oorspronkelijke zoetwatergetijdengebied was voor de afsluiting van het Haringvliet in 1970 een belangrijke leverancier van biezen-, riet- en griendprodukten. Op de hoger gelegen plaatsen ontstond wilgenbos dat, voordat het kans kreeg een echt vloedbos te worden, als griend werd geëxploiteerd. De dichtheid van het griend werd bevorderd door aanplant van ter plaatse van nature thuishorende soorten.In Vlaanderen zijn binnendijkse grienden aanwezig in Klein-Brabant en buitendijkse in de schorren van de Schelde. Griendcultuur. Een vorm van houtteelt, waarbij wilgen bij de grond worden geknot terwille van de ‘wilgetenen’. Van de snijgrienden oogst men elk jaar het eenjarig lot (teen genoemd); de hakgrienden worden om de twee, drie of vier jaar gehakt. Voor hakgrienden zijn de grauw- of amandelwilg (ook wel tweebast of driebast genoemd) en kat- of bindwilg het belangrijkst. Als snijgrienden gebruikt men o.a. het amerikaantje en de kraakwilg.

De bitterwilg, die nog wel in oudere grienden voorkomt, is vrijwel geheel vervangen door de Duitse dot, die vooral een geschikte soort is voor eerste aanplant van buitendijkse snijgrienden op rietgorzen. Van hakgrienden verkrijgt men hoephout voor hoepels van vaten e.d., alsmede rijshout en andere sortimenten voor oeververdediging en zinkstukken voor te bouwen dijken en voorts nog bonestokken en gereedschapsstelen. Snijgrienden leveren tenen voor de mandenmakerij en bindmateriaal, b.v. voor boomkwekerijprodukten. De omvang van de griendcultuur is in de loop der jaren afgenomen door de concurrentie van vervangende materialen. Het aantal planten en dieren dat aan deze biotoop gebonden is, is dientengevolge ook afgenomen (b.v. epifyten op oude wilgestobben, zangvogels als blauwborst, wielewaal en matkop). Het handhaven van een zeker areaal hakgrienden is noodzakelijk om te kunnen beschikken over materiaal voor oeververdediging en zinkstukken.