Gepubliceerd op 29-06-2020

gratie Gods, bij de

betekenis & definitie

‘Door Gods genade’. Uitdrukking die niet voorkomt in de Grondwet maar traditiegetrouw tot de vaste bewoordingen in titelformulieren van vorsten behoort.

De formule is ook ten tijde van de Republiek door alle Prinsen van Oranje en Graven/Vorsten van Nassau-Dietz gebruikt. Bij zijn terugkeer in Nederland presenteerde de Prins van Oranje zich in deze traditie als ‘Willem Frederik Bij de Gratie God’s Prince van Oranje en Nassau &c &c &c’. Enkele dagen na aankomst werd het: ‘Wij WILLEM FREDERIK, bij de gratie GODS, Prinse van Oranje-Nassau, Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden, enz. enz. enz.’ De Grondwet die in 1814 werd opgesteld, steunde op geen enkele staatstheorie en onthield zich van elke ideologische stelling over de grondslag van de monarchie. De tekst werd met opzet zo neutraal mogelijk geformuleerd, zodat ‘alle gezindten’ daarbij het hunne konden denken. De ‘gratie Gods’ werd dus niet in de Grondwet vermeld, maar behield ook na 1815 een prominente plaats in de aanhef van Koninklijke Besluiten en wetten. Daarin wordt het volgende formulier gebruikt: ‘Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.’ De uitdrukking ‘bij de gratie Gods’ wordt vaak in verband gebracht met de theorie van het ‘droit divin’, het ‘goddelijk recht der koningen’. ‘Bij de gratie Gods’ is echter bedoeld als uiting van nederigheid, als erkenning van de vorst dat ook hij afhankelijk is van Gods genade.

Dat neemt niet weg dat men in de loop van de geschiedenis hier en daar op de loop is gegaan met het begrip en het soms is verworden tot een machtsaanspraak. Een voorbeeld hiervan is de uitleg die sommige Duitse vorsten tot ver in de negentiende eeuw aan het ‘Gottesgnadentum’ gaven, als hemelse legitimering van onaantastbaar en onveranderlijk gezag.De Nederlandse Oranjetraditie, gestempeld door burgerlijke invloeden en calvinistische opvattingen, is dichter bij de oorspronkelijke bedoeling en betekenis gebleven. Zo liet Willem I nadat hij in 1815 de koninklijke waardigheid had aanvaard een ‘algemene dank- en bedestond’ houden, aangezien ‘het vorsten en volken te allen tijde voegt, hunne afhankelijkheid van den Alregeerder eerbiedig te erkennen’. In dit licht paste ook de uitspraak van koningin Juliana bij haar inhuldiging: ‘Wie ben ik, dat ik dit doen mag’ zeer goed in de originele ‘Dei Gratia’-traditie.

De formule ‘bij de gratie Gods’ sloot tevens aan bij de door confessionele politici en denkers gehuldigde opvatting dat alle macht op aarde aan God is ontleend en dat de overheid in Zijn dienst staat.