Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Medelijden

betekenis & definitie

Medelijden betekent het beleven van leed, pijn en nood van andere levende wezens, dat gevoelsmatig als een eigen lijden wordt waargenomen. Medelijden motiveert tot consideratie, mededogen en mogelijk daadwerkelijke hulp ten opzichte van de lijdende. Het begrip ‘medelijden’ gaat terug op het Griekse sympatheia (aanvankelijk eleos of oiktos) en het Latijnse compassio. Aansluitend bij vertalingen van de bijbel vond de term ‘medelijden’ vanaf de zeventiende eeuw ingang.

Historische ontwikkeling
Volgens Aristoteles, die medelijden bij de affecten indeelt, is medelijden (eleos) ‘een zeker pijngevoel veroorzaakt door een opvallend, vernietigend en pijnlijk kwaad dat iemand treft die het niet verdient dat te moeten ondergaan’ (Aristoteles, Retorica, 1385b). Medelijden wordt vooral ondervonden door degenen die aannemen dat ook onze naasten of wijzelf door een dergelijk kwaad getroffen zouden kunnen worden. Later kenschetst Lessing de ‘mitleidigsten Menschen’ als de beste mens, omdat hij door het medelijden deugdzamer wordt (Lessing 1987, 117e.v.). In de christelijke middeleeuwse filosofie wordt over het medelijden nagedacht in de deugdenleer; medelijden wordt tot de deugden van de barmhartigheid en de naastenliefde gerekend.

In de Engelse ‘moral-sense’-filosofie wordt medelijden als een gevoel begrepen dat aanspoort tot sociaal gedrag. Volgens Hutcheson is medelijden een gevoel dat in hoge mate onafhankelijk is van gewoonte en opvoeding en mensen ertoe brengt zich om de belangen van anderen te bekommeren zonder daarbij de blik op het persoonlijke voordeel te richten. Kant kenschetst het gevoel van medelijden weliswaar als mooi en voorkomend, maar bekritiseert deze ‘goedmoedige hartstocht’ als ‘niettemin zwak en altijd blind’ (Kant, Beobachtungen, p. 213). Medelijden kan volgens Kant geen basis zijn voor moreel handelen. Vooral Schopenhauer heeft het verschijnsel medelijden nader doordacht. Volgens hem zijn er drie drijfveren voor het menselijk handelen, namelijk egoïsme, boosaardigheid en medelijden; deze drie drijfveren zijn terug te voeren op drie menselijke oermotieven: zorg voor het eigen welzijn, leed berokkenen, en weldoen aan anderen. Medelijden als identificatie met de ander en het lijden van andere mensen is de enige reden voor onbaatzuchtig gedrag. Medelijden bewerkstelligt tweeërlei: enerzijds houdt het de mens ervan af anderen leed te berokkenen, anderzijds spoort medelijden aan tot hulpverlening. Het medelijden is dus de enige onbaatzuchtige en waarlijk morele drijfveer.

Voor Nietzsche is medelijden een zwakte en een teken van destructiviteit: ‘En wat in de wereld stichtte meer leed dan de dwaasheid van het mededogen?’ (Zarathustra). Medelijden leidt volgens Nietzsche tot het vermeerderen en niet het verminderen van het lijden in de wereld. Het staat het versterken van een positief levensgevoel in de weg, en bemoeilijkt juist daardoor de overwinning van het lijden in de wereld. Aldus betekent medelijden zoveel als het verachten van een mens. Nietzsche waarschuwt nadrukkelijk voor het medelijden.

Horkheimer daarentegen verstaat onder medelijden een concrete uitdrukking van het respect voor de menselijke waardigheid van anderen. In het medelijden, waarvan de werkzame gestalte de solidariteit is, herkent het individu zich in de lijdende ander. Het is een door inzicht overgedragen emotie van de mens die anticiperend het perspectief van het universele en van het individuele in zich verenigt.

Voor Schulz is medelijden ‘een onmiddellijke houding’, een ‘niet door persoonlijke voorwaarden ingeperkte houding’, die niet alleen aan de dag treedt waar het onze naasten betreft maar ook waar het om mensen gaat die ver van ons verwijderd zijn. Medelijden is de ‘enige instantie en tegenkracht’ tegen menselijke kwaadaardigheden en perversiteiten. Bij de aanblik van het lijden ontwaakt de onmiddellijke wil om te helpen, onafhankelijk van de vraag waardoor het lijden wordt veroorzaakt (Schulz 1972).

Uiteenlopende waarderingen
De filosofische traditie is bij de waardering van het medelijden verdeeld over diverse posities. Sommigen zien in het medelijden het centrale begrip van de ethiek (met name Schopenhauer) van waaruit het pas mogelijk wordt moreel handelen af te leiden. Anderen zien in het medelijden veeleer een vaag gevoel dat in het beste geval tot sociaal gedrag kan aanzetten maar nooit als fundament van het morele kan dienen (met name Kant). Het medelijden wordt ondubbelzinnig als moreel begrip afgewezen door degenen die het tot de negatieve en destructieve affecten rekenen. Psychologisch is het begrip ‘medelijden’ niet bepaald transparant omdat het zowel kan duiden op het menselijke meevoelen als op de menselijke poging zich van het leed van anderen te distantiëren.

Medelijden in de zin van meevoelen drukt echter emotie- en sociaalpsychologisch een wezenlijke voorwaarde voor moreel gedrag uit. Meevoelen duidt op een plaatsvervangend voelende reactie op wat een andere persoon overkomt. Volgens de psycholoog Hoffman is de empathie - een dimensie van medelijden - een reactie op de gevoelens, de gesteldheid of de situatie van een andere persoon waarbij het rijpe empathisch reagerende individu weet dat zijn eigen affectieve reactie door de specifieke situatie van de waargenomen persoon wordt opgeroepen en gedragen. Hoffman heeft aangetoond dat de drie soorten van affectieve prikkeling (empathie, sympathie, schuldgevoel) als motieven voor pro-sociaal en moreel gedrag werkzaam zijn. Daarmee is nog niets gezegd over de morele adequaatheid van het gedrag. Maar in ieder geval wordt zonder bepaalde vormen van meevoelen het leed van de ander niet waargenomen. Dit is een eerste functie van het medelijden in ethisch perspectief. Een tweede functie is het verschaffen van motivatie ter verbetering van welzijn en levensvoorwaarden - hetzij in het concrete singuliere geval hetzij betrokken op een groep of een collectief. Medelijden kan een morele reflectie van handelen niet vervangen, maar veronderstelt deze veeleer; aan het medelijden is immers de tendens eigen om asymmetrische betrekkingen en aldus het vereiste respect voor de menselijke waardigheid, ook die van de lijdende mens, te beoordelen en niet uit het oog te verliezen (Hamburger 1985). De functies van het medelijden, namelijk waarneming, inleving, motivatie en contrastervaring, mogen evenwel in ethisch opzicht niet worden onderschat: medelijden duidt op de mogelijkheid zich op adequate en intuïtief begrijpende wijze tot anderen te verhouden.

Literatuur
Aristoteles, Retorica, vertaald door M. Huys, Groningen, 2004.
Duyndam, J., Denken, passie en compassie, Kampen, 1997. Hamburger, K., Das Mitleid, Stuttgart, 1985.
Hoffman, M.L., ‘Moral Internalization', in: L. Berkowitz (red.), Advances in Experimental Social Psychology, vol. 10, New York, 1977, pp. 86-135.
Horkheimer, M., ‘Materialismus und Moral’, in: A. Schmidt (Hrsg.), Kritische Theorie, Bd. 1, Frankfurt/M., 1968.
Hutcheson, F, An Inquiry into the Original of our Ideas of Beauty and Virtue, (1725-1738) New York, 1971.
Kant, I., Beobachtungen über das Gefühl des Schonen und Erhabenen (1764), in: Kant, ‘Werke’, Bd. 2, Berlijn, 1968.
Lessing, G.E., Briefe von und an Lessing, verzorgd door H. Kiesel, Frankfurt, 1987.
Nietzsche, Fr., Aldus sprak Zarathustra, vertaald door W. Oranje, Amsterdam, 2006.
Schopenhauer, A., ‘Über die Grundlage der Moral’, in: Sämtliche Werke, Wiesbaden, 1966.
Schulz W., Philosophie in der veränderten Welt, Pfullingen, 1972.
Spinoza, B. de, Ethica, vertaald door H. Krop, Amsterdam, 2004 (1675).

(A. Maurer)