Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Existentialisme

betekenis & definitie

Het existentialisme is een filosofische stroming uit het midden van de twintigste eeuw met een sterke uitstraling in diverse bereiken van de cultuur. De term werd vooral door Sartres voordracht Over het existentialisme (1945) bij een breed publiek bekend. Als pejoratief bedoelde afleiding (‘isme’) van ‘existentiefilosofie’, werd het etiket 'existentialisme’ een geuzennaam voor enkele auteurs in de omgeving van Sartre, en stond het aan het begin van een intellectuele mode. Tegen het zelfbedrog van het dagelijkse bewustzijn in, dat op de ‘essentie’, op wezenlijke vaste waarden van de werkelijkheid vertrouwt, wordt het primaat van het naakte ‘existeren’ geplaatst, dat zich van alle voorgegeven normen bevrijdt en alleen door authentieke eigen keuzen vorm moet worden gegeven.

Historische ontwikkeling
Tot de begripshistorische achtergrond behoort de tegenstelling van existentia en essentia, waarbij de existentie het loutere ‘er-zijn’ aanduidt, dat zich overeenkomstig de traditionele opvatting door de essentie (het ‘zo-zijn’) nader laat bepalen. Precies deze verhouding wordt door de vertegenwoordigers van het existentialisme verworpen, omdat een ontologische of quasi-religieuze fundering van de existentie vanuit een zinstichtende hogere orde als onacceptabel geldt. Door de nadruk op de individuele voltrekking van het menselijke bestaan ontstaat een radicale filosofie van de vrijheid en de subjectiviteit.

Het is veelzeggend dat in de strijd om de ‘existentialistische stambomen’ steeds weer denkers uit het grensgebied van filosofie en literatuur worden aangevoerd (Pascal, Schelling, Kierkegaard, Nietzsche, Dostojewski, Kafka, Rilke, dichters van het expressionisme). De sterkste concentratie van ‘existentialistische’ tendensen diende zich echter na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog aan, in het bijzonder na 1945 met een sterke internationale invloed vanuit Frankrijk. Naast Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir worden met uiteenlopende nuanceringen Albert Camus, Gabriel Marcel, Karl Jaspers en Martin Heidegger tot de stroming van het existentialisme gerekend. Heidegger heeft zich echter uitdrukkelijk van een dergelijke inlijving gedistantieerd, omdat zijn existentieanalyses op de vraag naar het zijn zelf zijn gericht. Zijn ‘humanisme-brief’ aan Jean Beaufret uit de herfst van 1946 is als een indirect antwoord op Sartre te lezen, en betekent tegelijk vanwege de taaltheoretische ommekeer een nieuwe koers voor de latere Heidegger-receptie in Frankrijk en voor de filosofie na het existentialisme (poststructuralisme, deconstructie).

Na de jaren zestig heeft het Franse existentialisme steeds meer aan kracht ingeboet en geen school weten te grondvesten. Anders verliep de ontwikkeling in de Duitstalige wereld waar er sprake was van een van Heidegger uitgaande invloed op verschillende gebieden van wetenschap (filosofie, literatuurwetenschap, psychologie, pedagogiek, evangelische en katholieke theologie). Mede door de gegroeide afstand tot de desolate stemming van de naoorlogse jaren is het existentialisme intussen tot een onderwerp van cultuur-sociologische onderzoekingen geworden.

Onmogelijkheid van een systematische ethiek
De meeste existentialisten beoogden geen systematische ethiek te ontwerpen. Veeleer hebben ze zich direct of indirect met het probleem van de onmogelijkheid van een dergelijke ethiek beziggehouden. Juist vanwege dit reconstrueerbare en gereflecteerde falen is de impliciete ethiek van het existentialisme nog altijd van systematisch belang. Vanuit de theoretische ethiek sloten de uitgangspunten van het existentialisme aanvankelijk aan op de traditie van de fenomenologische beweging (vergelijk Levinas 1982), maar vervolgens verwierf het toch al zeer snel eigen contouren. Met name Sartre keert zich tegen de constructie van een systeem. Was bij Husserl ‘intentionaliteit’ in eerste instantie een bewustzijnstheoretisch begrip, bij Sartre krijgt het een beslissende rol bij het existentiële ontwerp waarmee de mens in vrijheid kiest voor een vormgeving van de toekomst. Dit pathos van de vrije keuze die zich van alle conventies en voorhanden maatstaven ontdoet, verleent aan het existentialisme een extreem karakter dat zich ook in een radicaal godsdienstkritische houding weerspiegelt.

Het beeld van het eenzame individu dat helemaal alleen zijn verantwoordelijkheid draagt, heeft consequenties voor de sociale theorie van het existentialisme, waarvan de ervaring van falende communicatie de kern vormt. Sartre ontwerpt in zijn vroege werk dramatische taferelen van geïsoleerde subjecten die elkaar wederzijds tot object maken, door hun blikken degraderen en niet in staat zijn tot een verhouding die vrij is van heerschappij. De aantekeningen voor een, herhaaldelijk door Sartre aangekondigd, moraalfilosofisch boek zijn in 1983 als Cahiers pour une morale postuum verschenen, en documenteren het onvermogen de andersheid van de ander te denken en toegangen tot een communicatief handelen te ontsluiten. Er wordt vastgehouden aan het heroïsche besluit van de permanente vernietiging van morele concepten, die als beperking van de vrijheid worden ervaren.

De verdere denkweg van Sartre wordt gekenmerkt door het streven om een op de spits gedreven begrip van individualiteit samen te brengen met de totaliteit van de geschiedenis. De symbiose van existentialisme en marxisme bleef echter slechts een episode. De idee van het ‘singulier universel’, de ontdekking van het algemene in het individuele en van het individuele in het algemene (van een samenleving, van een historisch tijdperk) vond treffende uitdrukkingen in talrijke kunstenaarsbiografieën (over Flaubert, Mallarmé, Genet en anderen). Vanuit dit perspectief heeft het existentialisme van Sartre met zijn scherpe afwijzing van wetenschappelijke idealen een grote nabijheid tot de esthetica, en kan het ook als een poëtica van de menselijke existentie worden begrepen: als imaginatief experiment in een wereld die als verscheurd en zinloos wordt ervaren.

Relevantie voor praktische vragen
De praktische overtuigingskracht van het existentialisme is te danken aan enerzijds de aandacht voor de alledaagse problemen van de leefwereld die gekenmerkt wordt door een onoprechte burgerlijke moraal (‘mauvaise foi’, kwade trouw), en anderzijds de sensibiliteit voor grenssituaties (conflicten, falen, dood, lijden, schuld) waarin er geen eenvoudige antwoorden bestaan op de vraag ‘wat te doen?’. Ten overstaan van uitzichtloze situaties kan de vraag ontstaan naar een gefundeerd handelingsontwerp dat na rationele toetsing stand houdt. Maar indien er geen universaliseerbare principes bestaan, blijft slechts de sprong in een irrationeel engagement. In plaats van een antwoord te geven dat een mogelijke oplossing suggereert, zal het existentialisme eerder volstaan met een beschrijving van de ervaring van het absurde, zoals Albert Camus die in romans, novellen en essays heeft ontvouwd.

De op het eerste gezicht - vanwege de verworteling in de leefwereld - sterke affiniteit van het existentialisme met de ethiek blijkt bij nadere beschouwing problematisch. Weliswaar worden veel conflictueuze kenmerken van de conditio humana correct gediagnosticeerd, maar er wordt geen veralgemeniseerbaar instrumentarium voor een gedachtewisseling over conflicten ontwikkeld. In zoverre blijft het existentialisme een doorn in het vlees van de actuele moraal- en communicatietheorieën, die een meer optimistische interpretatie van intersubjectiviteit veronderstellen.

Literatuur
Barnes, H., An Existentialist Ethics, New York, 1997.
Beauvoir, S. de, Pour une morale de l’ambiguité, Parijs, 1974.
Heidegger, M., Zijn en tijd, vertaald door M. Wildschut, Amsterdam, 1998 (1927).
Heidegger, Over het humanisme, vertaald door Chr. Bremmers, Budel, 2005 (1949).
Lesch, W., Imagination und Moral. Interferenzen von Asthetik, Ethik und Religionskritik in Sartres Literaturverstandnis, Würzburg, 1989.
Lévinas, E., En découvrant l’existence avec Husserl et Heidegger, Parijs, 1982.
Macquarrie, J., Existentialism, Londen, 1973.
Neudeck, R., Die politische Ethik bei Jean-Paul Sartre und Albert Camus, Bonn, 1975.
Pieper, A. (red.), Die Gegenwart des Absurden. Studiën zu Albert Camus, Tübingen/Basel, 1994.
Sartre, J.-P, Over het existentialisme, vertaald door C. Hendriks en J. Holierhoek, Utrecht, 1985 (1945).
Sartre, J.-P., Cahiers pour une morale, Parijs, 1983.
Verstraeten, P, Violence et éthique, Parijs, 1972.
Warnock, M., Existentialist Ethics, Londen, 1997.

(W. Lesch)