Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Cynisme

betekenis & definitie

De betekenis van een begrip hangt mede af van de persoon of groep die het belichaamt. Dit geldt in een sterke mate voor het cynisme. Ooit, in de bloeitijd van de Griekse scholen na Plato en Aristoteles, vond het in de filosoof Diogenes zijn bekendste vertegenwoordiger. Hij van wie alleen door anderen opgetekende anekdotes zijn overgeleverd, stak de draak met de maatschappelijke conventies, de religie en de politiek. Hij deed dit echter niet door intellectuele discussies aan te gaan zoals Socrates, die andere subversieveling, maar door de stem van zijn lichaam te laten spreken; niet door subtiele ironie, maar door de schaterlach.

Diogenes kennen we als de man die op de vraag van Alexander van Macedonië of hij wat voor hem kon doen antwoordde: ‘ga uit mijn zon’. De cynici waren ‘aardse’, praktische filosofen die als doel hadden het geluk van de mensen te bevorderen door een leven volgens de natuur te propageren. Het ging hen niet om het geluk van de eerzame deelname aan een moreel-politieke gemeenschap (Aristoteles) of van de geestelijk gesublimeerde eros (Plato). Zij zochten het ‘dichterbij’, in een rehabilitatie van het simpele genot, van eenvoudige verlangens. Idealisme is hen vreemd, wekt hun spotlust op. Leven volgens de natuur leert men niet van de goden maar eerder van de dieren. Maar - en dat is de paradox - het gaat erom een onafhankelijkheid en vrijheid te verkrijgen die alleen voor mensen is weggelegd. De cynicus beoogt zich los te maken van alle hoop en verwachting, zich te onthechten van alle van buiten opgelegde verplichtingen en verboden, zich te bevrijden van het juk van de begeerte om - zoals een god - zelfgenoegzaam te kunnen zijn! Van Diogenes wordt ook verteld dat hij publiekelijk masturbeerde, niet om zijn onderworpenheid aan het lage genot te illustreren maar integendeel om zich er opgewekt van te bevrijden ten einde zijn onafhankelijkheid veilig te stellen. ‘De begeerte gehoorzamen om haar beter te kunnen vergeten.’ (Onfray 1992, p. 43).

Historische ontwikkeling
In het gangbare begrip van cynisme moet men met een lantaarntje zoeken om de erfenis van Diogenes en de zijnen terug te vinden. De aartsvader is vrijwel geheel onzichtbaar geworden achter de brede ruggen van zijn moderne nakomelingen. De cynische houding behoorde oorspronkelijk toe aan de marginale zonderling, de man aan de rand, de onderkant van de maatschappij; een moralist die met het oog op zijn eigen individualiteit de gevestigde macht en zijn instituties belachelijk maakte. In de moderne betekenis van het woord maakt cynisme veeleer deel uit van de macht. Cynisch is hij die de subversieve aanval op zijn positie heeft aangehoord en in zich opgenomen en niettemin gewoon doorgaat. Voor het virus van de morele kritiek is hij immuun geworden omdat hij die allang kent en schouderophalend terzijde heeft gelegd. Van verzet tegen de macht is het cynisme een machtsmiddel geworden; de wijze waarop politieke, religieuze en militaire gezagsdragers en instellingen zich pantseren tegen elk verzet. Het is een schaamteloze vrijpostigheid die van partij is veranderd (Sloterdijk 1984).

Kenmerkend voor de moderne cynicus is zijn morele dubbelheid. De vrolijk-boosaardige rechttoe rechtaan lach van Diogenes kent hij niet. De minzame glimlach waarmee hij zijn machtsstreven, zijn Realpolitik begeleidt is de fagade waarachter een beter weten zich stilhoudt. Cynisme is het 'verlichte verkeerde bewustzijn’ (Sloterdijk 1984). Hoe hard en ongevoelig ook, de cynicus kent de andere (morele) kant van zijn wil om zich te handhaven en te verrijken ten koste van anderen. Sterker nog: het is juist cynisch bij uitstek deze andere kant - het verheven ideaal, de ware liefde, de maatschappelijke verantwoordelijkheid - naar voren te schuiven om de ware bedoelingen - politiek zelfbehoud, egoïstische lust, economische winst - aan het oog te onttrekken.

Cynisme is in een democratische maatschappij echter niet alleen voorbehouden aan de machtigen. Als gemankeerde idealist die zijn geweten heeft geprostitueerd, dat wil zeggen heeft uitgeleverd aan de strenge eisen van de zogenaamde reële werkelijkheid, toont de gewone burger zijn versie van het fenomeen. Hij is door schade en schande wijs geworden - wijs als iemand die weet hoe hij pragmatisch en opportunistisch kan blijven meedoen aan een wereld die hem eigenlijk diep teleurstelt. Hij weet wat er in die wereld te koop is - alles namelijk - en hoe hij ervoor kan zorgen dat hij voordelig uit blijft. Op de voorgrond treedt hij niet, je hoort hem niet schaterlachen als Diogenes, je ziet hem niet op televisie ernstig en met bloedend hart een noodzakelijke economische maatregel afkondigen. Terwijl hij weet van de smerigheid onder de schone schijn, terwijl zijn idealen zijn ontmaskerd als illusies, doet hij zijn werk, ja maakt zelfs wat carrière. En terwijl er diep in hem gerouwd wordt om de ‘verloren onschuld’, houdt hij de kwetsbare plekken op zijn ziel dicht door de balsem van het cynisme.

Het moderne cynisme duidt op een echec: de mens heeft zijn hoofd gelegd in de schoot van de harde feiten. Maar dit echec is nog niet totaal. In het verharde bewustzijn blijft een gevoelige herinnering aan iets wat die feiten overstijgt aanwezig, iets echts, iets zuivers, iets wat het eenzijdige armzalige streven naar zelfbehoud overwint. Zolang deze sensibiliteit niet verdwenen is kunnen we het cynisme als cynisme herkennen en is de moraal nog niet verloren.

Literatuur
Onfray, M., Cynismen; Portret van een hondse filosoof, Baarn,1992.
Sloterdijk, P, Kritiek van de cynische rede, deel 1 en 2, Amsterdam, 1984.

(C. Lansink)