(taenia): een platworm, die als parasiet in de darm van andere wezens leeft. Hij bestaat uit een kop met daaraan een bevestigingsapparaat (zuignappen of haken) en vele platte leden, die het lichaam vormen en waarin zich eierstokken bevinden, waarin de eieren gevormd worden.
De kop is heel klein en alleen te zien met behulp van een vergrootglas. De leden worden steeds groter, tot ze hun volledige grootte bereikt hebben en ze liggen achter elkaar. Een l. kan verscheidene meters lang worden. De laatste leden breken af en komen met de stoelgang naar buiten. In de tussengastheer (meestal een andere diersoort) maken ze hun onvolwassen stadium door, de blaaswormen. De mens kan te maken krijgen met de varkens-, runder- en vislintworm. Dikwijls is de mens tussengastheer voor de hondelintworm.
De blaasvorm, echinococcus genaamd, ontwikkelt zich bij voorkeur in longen en lever. Men krijgt lintwormen door het eten van rauw vlees of rauwe vis, waarin de blaaswormen zitten. De l. veroorzaakt darmcatarre, honger ondanks het feit dat men goed eet, bloedarmoede doordat voortdurend bloedkleurstof onttrokken wordt. De vislintworm veroorzaakt het ziektebeeld van pernicieuze bloedarmoede, doordat ook nog gif afgescheiden wordt. Wordt onderkend doordat leden of eieren in de ontlasting aangetroffen worden (microscoop). L.kuur: ’s middags voor het eten geraspte peen, ’s avonds rauwe zuurkool met alsemthee. ’s Morgens op de nuchtere maag 30 tot 60 gepelde pompoenpitten in een beetje vruchtenmoes en twee uur later 2 eetlepels ricinusolie.