een specifiek-chr. begrip van religieus zedelijke aard. De Z. wordt in de chr. theologie beschouwd niet als iets op zichzelf bestaands, doch als een bijkomstige hoedanigheid, waardoor de betrekking tussen God en zijn schepsel verstoord is.
Z. is (1) de toestand, waarin de mens na Adams val door de erf-Z. verkeert, (2) elke daaruit voortvloeiende overtreding der goddelijke geboden.Het Katholicisme leert als gevolg van de Z.-val een verduistering van het verstand en verzwakking van de wil, zonder dat de wilsvrijheid verloren ging. De mens is dus voor de Z., die bestaat in een vrijwillige overtreding van de wet Gods, aansprakelijk. Geschiedt deze overtreding met volle kennis en geheel vrije wil en betreft het een grote zaak, dan verliest hij daardoor met de heiligmakende genade het bovennatuurl. leven der ziel, vanwaar de naam doodzonde. Ontbreekt een van deze 3 voorwaarden, dan begaat hij een zgn. dagelijkse Z.
In het Protestantisme overheerst de opvatting, dat de menselijke natuur door de Z.-val geheel en al verdorven is, zodat de mens van nature geneigd is tot alle kwaad. Hierdoor krijgt de rechtvaardiging door genade resp. door het geloof in Christus alléén haar bijzondere nadruk. Volgens andere beschouwingen is de Z. slechts een schijn (zo bij de Christian Scientisten) ofwel een zedelijk defect als natuurlijke fase in de evolutie (zo in het oude Modernisme). Als onvergeeflijk geldt op grond van Matth. 12 : 31-32 de Z. (d.i. het verzet, willens en wetens) tegen de H. Geest.