XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Matthijs Vermeulen

betekenis & definitie

Matthijs Vermeulen (Helmond 1888-Laren 1967) was een nog altijd niet helemaal begrepen eenling in de Nederlandse muziekgeschiedenis. Als componist, journalist en muziekcriticus sloeg hij een toon aan waarin ongeremde felheid en ongekend idealisme hand in hand gingen.

'Hollandse componisten, ge zeit niets meer waard dan lieremannen ge zeit poppen van een janklaasenkast, oude trompetten, versleten paukevellen,' zo veegde hij in 1911 in de Groene Amsterdammer de generatie die aan het begin van de 20e eeuw de dienst uitmaakte op een hoop. Zelf legde hij de lat zeer hoog: 'voor mij is muziek en God altijd identiek geweest.' Vermeulen, zoon van een Brabantse smid, wilde aanvankelijk priester worden. Toen hij aan het Jezuïetencollege in aanraking kwam met de 16e-eeuwse polyfone muziek liet hij het priesterambt voor wat het was en vertrok hij naar Amsterdam om compositie te studeren. Daniël de Lange, de toenmalige directeur van het Amsterdams Conservatorium onderkende het talent van de jonge componist en nam hem onder zijn hoede. In die periode begon Vermeulen ook te schrijven om in zijn levensonderhoud te voorzien. Eerst voor het katholieke weekblad De Tijd en daarna, op voordracht van Diepenbrock, voor de Groene Amsterdammer. Vanaf 1915 fungeerde Vermeulen ook als recensent voor De Telegraaf. Hij toonde zich in zijn geschriften een voorvechter van de muziek van Debussy, Mahler en zijn enige Nederlandse voorbeeld, zijn 'maitre spirituel': Diepenbrock.

In 1918 zorgde Vermeulen voor een rel toen hij in het Concertgebouw bij een uitvoering van de Zuiderzee symfonie van Cornelis Dopper, rechterhand van Willem Mengelberg, luidkeels uitriep: 'Leve Sousa!' (Sousa was een Amerikaanse componist van vrij ordinaire marsen). Hij werd door de Concertgebouw officials uit de zaal verwijderd. Omdat hij zowel in geschrift als in zijn muziek weinig bijval ondervond, vertrok hij in 1921 naar Frankrijk. Pas nadat hij in 1944 zijn vrouw Anny van Hengst en zijn middelste zoon Josquin verloren had, waarvan hij aangrijpend verslag doet in zijn brievendagboek Het eenige hart, keerde Vermeulen definitief terug naar Nederland.

In zijn composities sprak Vermeulen vanaf de Eerste symfonie (1912-14) een geheel eigen taal waarin de polymelodiek, het concept van meerdere zelfstandige melodische lagen, centraal stond.'De melodie is een in tonen uitgesproken gemoedsbeweging,' zo vatte hij zijn compositorisch credo ooit samen. In zijn meest aansprekende werken, zoals het prachtige lied La Veille (1917, orkestversie 1932) leidt zijn taal tot meeslepende quasi-tonale bewegingen. In zijn vooruitstrevendere symfonieën creëerde hij regelmatig hermetische bouwsels waarin de vrije atonaliteit heerste en de traditionele vormschema's ontbraken. Vermeulen stuitte daarmee op veel onbegrip en zag zijn explosieve symfonieën tijdens zijn leven zelden uitgevoerd: de Zesde (1956-58) en de Zevende (1963-65) kwamen pas na Vermeulens dood voor het eerst tot klinken. Hoewel er nu een lijvige biografie bestaat, de symfonieën integraal zijn uitgevoerd tijdens het Holland Festival 1999 en er een cd-box is verschenen met zijn volledige oeuvre, is er nog steeds een lange weg te gaan eer Vermeulens werken tot het standaardrepertoire zullen doordringen. Desondanks behoort hij tot de intrigerendste en meest besproken componisten van de 20e eeuw in Nederland.

Oeuvre
7 symfonieën; kamermuziek, o.a. 1 strijkkwartet, 1 strijktrio, 2 cellosonat es, 1 vioolsonate; ca. 8 liederen; muziek bij het 'waterfeestspel' De vliegende Hollander.