de ministeries der katholieke Kerk, waardoor de paus bepaalde zaken en vraagstukken regelt, onderdeel van de → Romeinsche Curie. Aan het hoofd staat een prefect (de paus zelf of een kardinaal), onder hem een secretaris (kardinaal of prelaat), een assessor (zoo noodig, een prelaat), verder ondersecretarissen, substituten en raadslieden, die prelaten zijn; tenslotte consultoren: seculiere of reguliere geestelijken. Kardinalen zijn de leden. Als de Paus zelf prefect is, is de secretaris praktisch het hoofd van de congregatie en de assessor praktisch secretaris.
De eerste R. C. werd gesticht in 1542 door Paus Paulus IV (H. Officie). De sinds dien tijd gegroeide organisatie werd in 1908 door Pius X geheel hervormd. Nu zijn er 12, namelijk:
1. van het H. Officie (1542), beschermt de leer van geloof en zeden; de vroegere congregatie van den Index is daarin opgenomen, sinds 1917 met censuur van boeken en geschriften belast.
2. van het Consistorie (1588), behandelt de zaken, die kerkprovincies, bisdommen en de hoofden en kapittels daarvan betreffen. Hieronder ressorteeren ook eenige Apostolische Delegaties, (zie Apostolisch Delegaat).
3. van den Oosterschen Ritus, heeft de bevoegdheden van alle andere congregaties tezamen voor de geloovigen van den Oosterschen ritus; in 1917 van de congregatie der Propaganda afgescheiden. Hieronder ressorteeren eveneens eenige Apostolische Delegaties.
4. der Sacramenten (1908), alles wat betrekking heeft op de tucht der sacramenten, vooral huwelijksdispensaties.
5. van het H. Concilie (1908), behandelt de kerkelijke tucht onder de seculiere geestelijkheid en de geloovigen, die niet onder de Propaganda ressorteeren; verder het toezicht op niet-algemeene concilies enz.
6. der Kloosterlingen (1908), behandelt alle aangelegenheden der kloosterlingen van beiderlei geslacht.
7. de Propaganda Fide (1622), voor alle aangelegenheden in de missielanden en enkele gebieden met regelmatige kerkelijke hiërarchie; toezicht op kloosterlingen, die missionarissen zijn.
8. der Riten (1588), behandelt zalig- en heiligverklaringen, eeredienst der Latijnsche Kerk, relieken van zaligen en heiligen.
9. van het Ceremonieel (1588), regelt de plechtigheden van de pauselijke kapel, ceremonieel bij de ontvangst van vorsten enz.
10. van Buitengewone Kerkelijke Aangelegenheden (1814), kwesties, die mede geregeld moeten worden door overeenkomst en onderhandeling met het wereldlijk gezag.
11. der Seminaries en Universiteiten (1588, 1915), voor studie-aangelegenheden deze inrichtingen betreffende.
12. van de Eerwaarde Kerkfabriek van St. Pieter, zorg en beheer over de patriarchale Vaticaansche Basiliek.
In de congregaties 1 en 8 worden de zaken van gewicht eerst behandeld door de vergadering van consultoren, alvorens aan de kardinalen te worden voorgelegd. In de overige worden de gewone zaken door prefect en assistenten behandeld; moeilijke worden aan de consultoren voorgelegd, die hun votum geven, dat gedrukt aan de kardinalen der congregatie wordt rondgestuurd en eens per maand in behandeling komt. In de vergadering wordt met meerderheid van stemmen beslist en de beslissing voorgelegd aan den paus. Daartoe hebben prefect en secretaris vaste audiënties bij den paus.