Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Gepubliceerd op 16-01-2023

Geloof

betekenis & definitie

de eerste der goddelijke deugden, een bovennatuurlijke gave Gods en een licht, waardoor de mensch, op gezag van God zelf, vast als waarheid aanneemt alles, wat God geopenbaard heeft en door de H. Kerk te gelooven voorhoudt. Het geloof is noodzakelijk ter zaligheid; het is echter niet noodzakelijk alle waarheden des geloofs te kennen; voldoende is, dat men gelooft alles wat God geopenbaard heeft en dat men de vier voornaamste waarheden des geloofs kent, namelijk:

1. dat er één God is,
2. dat er drie goddelijke Personen zijn, de Vader, de Zoon en de H. Geest,
3. dat God de Zoon voor ons is mensch geworden en aan het kruis gestorven,
4. dat God het goede loont en het kwade straft.

Men is verplicht zijn geloof openlijk te belijden, wanneer de eer van God of het heil van den naaste dit vordert (bijzonder belijdenisteeken van ons geloof is het kruisteeken). Het geloof moet niet alleen beleden worden, maar ook in daden omgezet. Het geloof zonder de werken is een dood geloof. Het tegenovergestelde noemt men een levend geloof.

Men zondigt tegen het geloof:

1. door ongeloof, ketterij (zie Ketter), vrijwilligen twijfel of onverschilligheid in het geloof,
2. door het bijwonen van vergaderingen, die voor het geloof gevaarlijk zijn,
3. door het lezen, verspreiden of begunstigen van geschriften, die met het geloof in strijd zijn.