Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Gepubliceerd op 16-01-2023

Maria

betekenis & definitie

de uitverkoren Maagd en Moeder van Christus. De beteekenis van haar naam is niet zeker (zienster? heerscheres?). De weinige bijzonderheden, die omtrent haar leven bekend zijn, worden gevonden in de → Evangeliën en de → Handelingen der Apostelen, bijzonder in de eerste twee hoofdstukken van Lucas. M. is

1. de moeder van God naar Zijn menschelijke natuur. Door dit goddelijk moederschap treedt zij in een voor ieder andere geschapen persoonlijkheid onbereikbare betrekking tot den Drieëenigen God; vandaar dat zij boven alle anderen uitstekende genadevoorrechten heeft ontvangen en haar goddelijk moederschap voor haar het beginsel is van haar heiligheid.
2. Haar heiligheid bestaat in zondeloosheid en volheid van genade.
a. Haar zondeloosheid omvat vrijdom van erfzonde (→ O. L. V. Onbevlekt Ontvangen) hetgeen tot dogma verklaard is; vrijdom van booze begeerlijkheid en vrijdom van persoonlijke zonden (twee theologisch zekere waarheden);
b. haar volheid van genade is betrekkelijk, namelijk in verband met haar waardigheid als moeder van God. Deze volheid van genade en de daaruit voortvloeiende heiligheid kroont haar tot Koningin des Hemels.
3. Haar bijzondere deugd is haar maagdelijkheid, zoowel van geest en zinnen als van lichaam. Het is geloofswaarheid, dat Maria Christus op maagdelijke wijze heeft ontvangen en ter wereld gebracht en dat zij altijd maagd is gebleven, geen echtelijke betrekkingen heeft gehad met een man.
4. De overtuiging der Kerk, zooals deze zich uitspreekt in de liturgie, in de geschriften der Kerkvaders en van bijna alle theologen en geloovigen houdt, dat Maria’s lichaam na haar dood in den hemel is opgenomen en met haar gelukzalige ziel is vereenigd, (→ Maria ten Hemelopneming).
5. Maria nam deel aan de objectieve verlossing (de verlossingsdaad), natuurlijk in subordinatie aan Christus, die de eenige Middelaar is tusschen God en de menschen, en neemt deel aan de subjectieve verlossing (de uitdeeling der genade), welke bemiddeling zij uitoefent bij wijze van voorspraak. Naar het gevoelen van vele theologen zijn deze beide overtuigingen rijp om tot dogma verheven te worden.