Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Veem

betekenis & definitie

Handelsonderneming, die centrale opslagplaatsen exploiteert en daarnaast veelal ook het expeditiebedrijf uitoefent, goederen in- en uitklaart, schepen laadt en lost, consignatiezaken behandelt, veilingen voorbereidt en soortgelijke werkzaamheden voor den handel verricht. De term wordt ook voor de centrale opslagplaats zelf gebruikt. De oorsprong van v. gaat terug tot het vroegere gilde van waagdragers (vaststelling van gewicht op de stadswaag). Het waren groepen van personen, die samen werkten en „vennetscappen” of v. vormden.

Zij ontwikkelden zich tot vertrouwensmannen van den handel („werkers voor den handel”) en legden zich op vele werkzaamheden toe. Zij bouwden pakhuizen bij de havens, daar de pakhuizen in de binnenstad te klein werden. Eenige v. zijn voortzettingen van de Oost-Indische Compagnie, die twee pakhuismeesters had aangesteld en waaruit later na opheffing van de Compagnie de „Pakhuismeesteren voor de Thee” zijn ontstaan. Sommige v. hebben zich tot expeditiebedrijven ontwikkeld, terwijl omgekeerd uit expeditiebedrijven v. zijn gegroeid.

Voordeelen voor den handel zijn: deskundige behandeling van de opgeslagen goederen, besparing van kosten en kapitaal, daar voor de goederen alleen gedurende den tijd van opslag wordt betaald. Van belang voor den handel zijn de ➝ ceelen of ➝ warrants, die door v. worden afgegeven, welke bij de banken beleenbaar zijn, zoodat de mogelijkheid van credietverleening bestaat, hetgeen bij het opslaan van goederen in eigen pakhuizen niet het geval is. Snel.Lit.: H. H. van Dam, Zes lezingen over het Veembedrijf; Dubron, Etude juridique et économique sur les magasins généraux (1898); J. Grooten, Lessen over den Handel (1925); Handwörterbuch der Staatswissenschaften, s. v. Lagerhäuser (1925); Leop. Mayer, Betriebswirtschaftslehre des Lagerhausgeschäfts (1927).

< >