Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Handel

betekenis & definitie

Handel - omvat het koopen en verkoopen of ruilen van goederen met het doel winst te maken, vooral indien zulks als beroep wordt uitgeoefend.

I. Ontstaan.

In de oerculturen is er nog weinig h. doordat de econ. toestand der horden bijna overal dezelfde is. In de „hoogere” cultuur van de verzamelaars en jagers, die dikwijls een totemistischen inslag heeft, komt reeds wat meer h. in de gebieden, die van sommige artikelen natuurlijkerwijze een overschot hebben. Bij langere tusschenpoozen wordt markt gehouden, waarop niet alleen de goederen verhandeld worden, die slechts in bepaalde gebieden voorkomen en in andere ontbreken, maar ook de voortbrengselen van de industrie, die zich bij deze stammen langzamerhand begint te ontwikkelen. Een andere richting neemt het marktwezen in de landbouwersculturen, waar de weekmarkten voor het inruilen van agrarische producten kenmerkend zijn. Een bijz. aanleiding voor de ontwikkeling van den h. is aanwezig, waar de gebieden van landbouwers en herders aan elkaar grenzen. Ofschoon de omvang en de afstanden, waarover zich het handelsverkeer uitstrekt bij de meer primitieve volken, niet onderschat moeten worden, bijv. in Oceanië, komt de sterkste ontplooiing toch pas later, als een gevolg van de specialisatie in de verschillende takken van industrie, die in de steden der hoogere culturen opkomt.

Van cultuurhistorisch standpunt gezien, hebben de handels- en marktverhoudingen van de hoogere culturen dus een verschillenden oorsprong. Jaarmarkten en missen komen ten slotte uit de totemistische cultuur, weekmarkten uit de landbouwerscultuur.

Lit.: F. Graebner, Handel bei den Naturvölkern (1909); E. Hoyt, Primitive Trade (1926). Trimborn. II. Geschiedenis der ontwikkeling. De handelsgeschiedenis groepeert de lotgevallen der volkeren rondom den goederenruil. Daar de handel slechts één van de vele factoren is, die het wereldgebeuren beheerschen, moet men zijn ontwikkeling beschouwen in samenhang met de geschiedenis in het algemeen, speciaal in verband met die van het blanke ras.

De indeeling in tijdvakken behoeft van de gangbare niet af te wijken, al dienen de perioden op andere wijze te worden gekarakteriseerd. Het hoofdonderscheid maakt men voor den tijd vóór en na 1500. De tijd vóór 1500 heet de thalassische tijd, d.w.z. de tijd van de binnenzeeën; handel en verkeer beperken zich dan tot het vasteland van de Oude Wereld en de haar omringende zeeën. Na 1500 zwermt het blanke ras, dank zij het kompas, uit over de oceanen; vandaar de naam oceanische tijd: een Nieuwe Wereld wordt ontdekt. Een verdere onderverdeeling is het best te karakteriseeren naar de toonaangevende handelsmacht(en) in een bepaald tijdvak: de Babylonisch-Phoenicische tijd (ca. 4000-ca. 500 v.Chr.), de Grieksch-Carthaagsche (ca.500-146 v. Chr.), de Romeinsche (146 v.

Chr.-ca. 400 n. Chr.), de Byzantijnsch-Islamietische (ca. 400-1096), de Italiaansch-Hanzeatische (1096-1492), de Spaansch-Portugeesche (1492-1588), de Hollandsche (1588-ca. 1670), de Engelsch-Fransche (ca. 1670-1783), de Engelsch-Amerikaansche (1783-ca. 1870), de Engelsch-Duitsch-Amerikaansche (ca. 1870-ca. 1914), de Amerikaansch-Engelsch-Japansche (na den Wereldoorlog).

Het oude Oosten. Vanaf de oudste tijden is het gebied van Euphraat en Tigris, in het bijzonder de stad Babylon, bekend vanwege de vele handelswegen van Voor-Azië, die daar samenkomen. In Klein-Azië (Syrië) vond men de munt uit. Op zeevaart leggen zich van de Oostersche volken uitsluitend de Phoeniciërs toe. Hun steden, Sidon en Tyrus, vormen de poorten naar het Westen, vanwaaruit zij vnl. de kusten van de Middellandsche Zee bezoeken. De Phoeniciërs zijn de oudste vrachtvaarders, die de geschiedenis kent.

Ca. 500 v. Chr. moeten de Phoeniciërs in het O. van de Middell. Zee wijken voor de Grieken, in het W. voor hun eigen kolonie Carthago. Athene was het centrum in het O., waarnaast Alexandrië sinds ong. 300 v. Chr. van groote beteekenis werd. Carthago dankte ook kostbare ruilartikelen aan zijn achterland in Afrika.

Na langen, heftigen strijd (Macedonische en Punische oorlogen) verdringen de Romeinen Grieken en Carthagers (146 v. Chr.).

Ten tijde van hun wereldheerschappij geven de Romeinen ook op handelsgebied den toon aan. Naar Rome, het volkrijke middelpunt, richtte zich de goederenstroom. Toch is de Romein op handelsgebied niet actief, behalve waar het betreft den geldhandel. Nog tot aan het begin van de Kruistochten (1096) blijft de Middell. Zee de voornaamste voor het wereldverkeer. Intusschen (ca. 400) is Rome verdrongen door het oude Byzantium, dat als Konstantinopel, vanouds een knooppunt van zeer belangrijke land- en zeewegen, den handel naar het O. trekt.

Nog Oostelijker ligt het tweede centrum, Bagdad, dat ca. 800 als een nieuw Babylon in Mesopotamië verrijst. De volgelingen van Mohammed doen zich bijzonder gelden, niet alleen Westwaarts, maar ook bij en op den Indischen Oceaan, overigens het gebied van de Maleiers. Bagdad verbindt Oost en West, totdat de Turken deze relatie verbreken (ca. 1100). Sindsdien kunnen de Europeanen moeilijk verder naar het O. komen dan de Levant. De handel, die zich dan ten gevolge van de Kruistochten (ca. 1100-ca. 1300) ontwikkelt, komt vooral in handen van Italianen, met name te Venetië. Langs kusten en rivieren en over de Alpen dringen zijn kooplui door naar het Noorden, waar Brugge (ca. 1300) en later Antwerpen (ca. 1400) de centra bij uitstek zijn.

Hier treffen de Zuiderlingen ook kooplui uit de Hanzesteden, die aan de Oostzee heerschen en deze heerschappij ook verder naar het W. trachten uit te breiden, wat, behalve in Holland en Zeeland, vrijwel gelukt. Lübeck geldt als de hoofdstad van de Hanze.

Hoe meer de Turken in macht toenemen en hoe verder zij in Europa doordringen (in 1453 bezetten ze Konstantinopel), des te grooter wordt de begeerte van de Westerlingen een onafhankelijken weg naar Indië, het land van de kostbare specerijen, te bezitten. De oude landwegen dwars door Azië zijn immers voor hen verboden terrein geworden. Z. Europeanen gaan dan nieuwe mogelijkheden zoeken. Ze vinden ten slotte steun bij de regeeringen op het Pyreneesch schiereiland. Columbus zoekt Indië Westwaarts en ontdekt feitelijk Amerika (1492).

Even later (1498) bereikt Vasco di Gama Voor-Indië, d.w.z. hij bevaart den weg naar Indië om de Zuidpunt van Afrika. Het terrein, waarop het blanke ras nu zaken gaat doen, is door de ontdekkingen wel zeer uitgebreid, maar de handel van Europa is in het midden blijven staan. Antwerpen blijft de wereldmarktplaats, maar nu van een veel grootere wereld. Deze buitengewone positie dankt het gedeeltelijk ook aan de machtige positie van Spanje in deze jaren (ca. 1550); aan de politiek heeft het eveneens zijn achteruitgang te wijten. In het bijzonder wordt het getroffen als de Noordelijke Nederlanden in den strijd met Spanje de Schelde sluiten (1585). De vernietiging van de Armada (1588) door Engelschen en Hollanders is voor de wereldpositie van Spanje een ramp, die het nooit te boven is gekomen.

Geweldig ontplooit zich in de laatste jaren van de 16e eeuw de Hollandsche handel. Meer dan ooit zijn zij nu de vrachtvaarders van Europa; hun „Oostersche Negotie” brengt hen van Archangel tot Smyma. Tegelijkertijd zien ze kans zelfstandig den zeeweg naar Indië te bevaren en in Oost en West land te bezetten en handel te drijven. Overal ter wereld zijn zij op handelsgebied in de meerderheid, zoodat in Amsterdam letterlijk alle wegen samenkomen.

Ook Franschen en Engelschen staken in den loop van de 16e eeuw de oceanen over. Hun belangstelling voor den handel brengt met zich een heftigen strijd met de Hollanders, die, als inwoners van een kleinen staat, op den duur de eerste plaats niet kunnen blijven bezetten. De Eng. en Fr. regeeringen beschermen resp. door Navigatieacte (1651) en door de maatregelen van Colbert (ca. 1665) de eigen welvaart zoo zeer (Mercantilisme), dat Amsterdam, zij het na een reeks van heftige oorlogen, zijn centrumpositie moet afstaan aan Londen, al blijft het speciaal voor den geldhandel van groote beteekenis.

Intusschen groeit de Eng. handel gestadig, maar steeds heeft hij met geduchte concurrenten te kampen. In de 18e eeuw woedt er bijna onafgebroken strijd met de Franschen, waarin laatstgenoemden Canada en Voor-Indië verliezen (1763). Deze triomf over de Franschen brengt als reactie met zich de grootste nederlaag, die Engeland ooit geleden heeft: het verlies van de koloniën in Noord-Amerika (1783), niet het minst, omdat de kolonisten weigerden hun handel te laten regelen vanuit Londen.

De politieke verhoudingen op het vasteland van Europa op het einde van de 18e eeuw en tijdens Napoleon I hebben den Engelschen ruimschoots gelegenheid geboden zich van den Amer. tegenslag te herstellen. Feitelijk breekt er een handelsoorlog uit, die zijn hoogtepunt bereikt in het Continentaal stelsel (1806). Te dien tijde beheerscht Engeland in letterlijken zin de zee. Voor het verlies in Noord-Amerika vindt het alom economisch schadeloosstelling, o.a. als Zuid-Amerika zich losmaakt van Spanje (1825). Ten koste van Frankrijk en Ned. heeft het zich bovendien koloniaal verrijkt, zoodat de weg naar Indië om de Kaap practisch onder Eng. toezicht staat. Van de zeer verkorte route door het Suezkanaal (geopend in 1869), vooral aan Fr. initiatief en kapitaal te danken, hebben de Engelschen zich eerst later meester gemaakt.

De groei van de Ver. Staten van N. Amerika brengt terzelfdertijd een enorme handelsontwikkeling met zich, zoowel in als met deze streken, vergemakkelijkt door spoorweg en stoomboot. Nu kan de Atlantische Oceaan met recht de wereldzee genoemd worden, waarop Eng. en Amer. schepen met elkaar om den voorrang strijden.

Na 1870 gaan ook de Duitschers mededingen, terwijl evenzeer met de Franschen rekening moet gehouden worden, geruggesteund als deze worden door een krachtig koloniaal herstel. Vooral in de laatste jaren van de 19e eeuw streeft de Duitsche handel den Engelschen opzij. Verliezen de Engelschen in Europa zienderoogen hun voorsprong en gaat dientengevolge de heerschappij van de Londensche beurs tanen, meer opvallend is nog, dat Londen de eerste plaats gaat afstaan aan New York. De opening van het Panamakanaal (1914) maakt een einde aan de centrale beteekenis van den Atl. Oceaan. De handel, nu technisch gesteund door de electriciteit, wordt oceanisch of liever planetarisch, d.w.z. hij breidt zich uit over onze planeet; over de geheele aarde, over alle landen en zeeën spant hij zijn net.

De Wereldoorlog heeft dit alles verstoord. Een geweldige ommekeer in de verhoudingen treedt in. De landen buiten Europa hebben tijdens den oorlog geleerd voor zichzelf het benoodigde te maken: het werelddeel van het blanke ras heeft zijn voorrang verspeeld.

Engeland, a.h.w. de vertegenwoordiger van Europa op de wereldmarkt, moet naast zich dulden den ouden concurrent, de Ver. Staten van N. Amerika, en den nieuwen mededinger, Japan. Wat de Eng. wereldmarkt praesteert, is voor een belangrijk deel te danken aan Engelschen buiten Europa (Canada, Zuid-Afrika, Australië). Het verarmde Europa, uitermate verzwakt bovendien door de toestanden in Midden-Europa en Rusland, moet de stooten opvangen van een omhoogstrevend Japan. In het bijzonder voor Ned.-Indië schuilt hierin een groot gevaar.

Het ziet er naar uit, dat de beslissing over de eerste plaats in de handelswereld zal vallen op den Grooten Oceaan. De tijd is voorbij, waarin de Blanken alleen uitspraak deden.

Lit.: R. Mayr, Lehrb. der Handelsgesch. (1920);

Hoefman-Besse, Handelsgesch. (1933); Kjeller-Haushofer, Die Groszmächte vor und nach dem Weltkriege (1930). de Haas. III. Organisatie en econ. beteekenis. Vele verrichtingen, die vroeger door den koopman werden verzorgd, zijn thans overgegaan naar specialisten, die zich uitsluitend bezig houden met een nevenfunctie. Deze werkzaamheden dient men evenwel te rangschikken onder het begrip h., zooals verkeer, verzekering, opslag en vele anderen; zij zijn naast de directe handelsfuncties een belangrijke plaats gaan innemen. Door de bijz. vindingen op technisch gebied in de 19e eeuw, zooals uitvinding van stoommachines, electriciteit, motor, telefoon, telegraaf e.d., zijn de transportkosten zoozeer gedaald, dat het menschen- en goederenverkeer daardoor enorm is toegenomen en de h. een groote uitgebreidheid heeft gekregen. De personen, in den h. werkzaam, zijn dan ook in de laatste decennia in verhouding nog sterker in aantal gegroeid dan de bij de industrie betrokken personen. Volgens de beroepstelling was van 1920 tot 1930 in h. en verkeer een toename in Ned. van 19,6% tot 21,8% en in de industrie van 37,8% tot 38,9% der totale bevolking.

Men kan den h. als een onderdeel van de geheele productie beschouwen, daar hij voor kooper en verkooper een meer-waarde schept. In den h. worden naar de functie twee hoofdphasen onderscheiden, nl. groothandel en kleinhandel. De eerste koopt en gros in van den producent en verkoopt aan den kleinhandel, die voor de verdere distributie over de laatste afnemers zorgt. In beide gevallen is een der voornaamste taken het houden van voorraad, het verstrekken der goederen tegen zoo laag mogelijken prijs en het inlichten van den gever der goederen betreffende de eischen van den afnemer.

De rationalisatie, die in het productieproces beperkend heeft gewerkt op het aantal werkzame personen en de prestatie per man aanzienlijk heeft verhoogd, is in den h. minder sterk doorgevoerd. Wel heeft men eenige structuurwijzigingen kunnen waarnemen. Allereerst door sterker concentratie in den vorm van warenhuizen, kettingzaken, eenheidsprijzenwinkels, coöperatieve verbruiksvereenigingcn; tevens vooral in den groothandel door algeheele uitschakeling en rechtstreeksche levering van producent aan detailhandel.

De concentratie van de industrieele ondernemingen heeft bovendien het gezamenlijk bevorderen van den afzet vergroot, met het gevolg, dat men den verkoop te zamen zelf „organiseert”, zooals bij kartels en trusts tot uiting komt.

Toch blijft de taak van den h. zeer belangrijk. De bovengenoemde lage transportkosten hebben de wereldmarktverhouding totaal gewijzigd en de plaats van bewerking minder gebonden gemaakt. De Australische wol kan in Engeland gesponnen en in Duitschland verweven worden, om in China verbruikt te worden. De wereldhandel wordt anderzijds door de internat, belemmeringen sterk beperkt, zoodat Ned. en België, die voor een groot deel op den h. zijn ingesteld geweest, de groote nadeelen ondervindt en nu door beperkende bepalingen als contingenteering en invoerrechten de eigen rechten moet verdedigen, hetgeen stagnatie en verstarring in het goederenverkeer ten gevolge heeft. de Quay.