A) Ned. recht.
1° Stuiting van een huwelijk. Dit is het zich verzetten tegen de voltrekking van een huwelijk, wanneer dit in strijd zou zijn met de bepalingen der wet. Tot deze stuiting zijn bepaalde personen bevoegd in bepaalde gevallen. Dit zijn:
1° Degene, die met een der partijen gehuwd is, alsook de kinderen uit dit huwelijk, op grond van dit nog bestaande huwelijk (B.W. art. 115);
2° De vader of de moeder, o.a. wanneer hun kind nog minderjarig is en hun toestemming niet heeft bekomen;
3° De voogd of de toeziende voogd, die geen vader of moeder is (B.W. art. 116);
4° Bij gebreke van beide ouders: de grootouders (B.W. art. 117);
5° Bij gebreke ook van grootouders : de broeders, zusters, ooms, tantes, curator en toeziende curator (B.W. art. 118);
6° De echtgenoot, wiens huwelijk door echtscheiding is ontbonden, wanneer zijn voormalige echtgenoote een nieuw huwelijk wil aangaan vóór het verloop van 300 dagen na het ontbinden van het vroegere (B.W. art. 119);
7° Het Openbaar Ministerie, o.a. wanneer een der partijen den voor het huwelijk vereischten leeftijd nog niet heeft bereikt of wanneer zij in een verboden graad aan elkaar verwant zijn. Het O.M. heeft in de gevallen, waarin het de bevoegdheid heeft een huwelijk te stuiten, ook den plicht daartoe.
De stuiting geschiedt bij deurwaarders-exploit, dat moet worden beteekend aan den ambtenaar van den burgerlijken stand en aan de partij, tegen welke het verzet is gericht (W.v.B. Rv. art. 801, lid 1). Zij heeft tot gevolg, dat de ambtenaar van den burgerlijken stand het voorgenomen huwelijk niet mag voltrekken. Doet hij dit wel, dan is hij strafbaar (W. v. Str. art. 466) en eventueel tot schadevergoeding verplicht (B.W. art. 125, lid 1). Partijen kunnen echter een eisch tot opheffing der s. instellen voor de arrondissementsrechtbank, binnen welker ressort de gemeente gelegen is, waar het huwelijk moest worden voltrokken (B.W. art. 121). Wordt de s. opgeheven, hetzij door het in kracht van gewijsde gaan van een daartoe strekkend vonnis, hetzij door intrekking van de s. door een authentieke akte, dan kan het huwelijk worden voltrokken.
2° Stuiting van verjaring. Dit is het opheffen van den loop der verjaring. De verjaring houdt op ten voordeele van den bezitter te loopen:
1° Wanneer deze meer dan een jaar van het genot der onroerende zaak beroofd is;
2° Tengevolge van aanmaning, dagvaarding en iedere daad van rechtsvervolging vanwege den rechthebbende; en
3° Wanneer de bezitter het recht erkent van dengene, tegen wien de verjaring loopt. De s. der verjaring is geregeld in de art. 2015-2022 van het B.W.
B) Belg. recht.
1° Stuiting van een huwelijk. Tot s. van een huwelijk zijn in België bevoegd:
1° De persoon, die met een van beide contracteerende partijen in den echt verbonden is (art. 172 B.W.);
2° De vader en bij gebreke van vader, de moeder; bij gebreke van vader en moeder, de grootvaders of grootmoeders (art. 173 B.W.);
3° De bloedverwanten in zijlinie, alleen wanneer voor het huwelijk de toestemming vereischt is van den familieraad of wanneer het verzet gegrond is op den toestand van krankzinnigheid van den aanstaanden echtgenoot (art. 174 B.W.);
4° In beide gevallen voorzien onder nr. 3 hierboven kan de voogd of curator tijdens de voogdij of curateele verzet doen, indien ze daartoe gemachtigd zijn door den familieraad (art. 175 B.W.);
5° Het Openbaar Ministerie kan het huwelijk stuiten, wanneer de voltrekking ervan in strijd is met de openbare orde of wanneer het na de voltrekking er de nietigheid van zou kunnen vorderen.
Elk van de aanstaande echtgenooten is gerechtigd de opheffing van de s. te vorderen.
2° De stuiting van verjaring is in België geregeld door de art. 2242 vlg. van het B.W. De oorzaken van de s. zijn dezelfde als in het Ned. recht.