Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Schoolstrijd

betekenis & definitie

In Nederland, de strijd om de organisatie van het volksonderwijs. Als uitgangspunt geldt de practijk der wet van 1806, die niet zonder strijd tot stand kon komen.

Deze voerde de zgn. gemengde Christelijke school in, mede ter opleiding der kinderen in alle „maatschappelijke en Christelijke deugden” (de volgorde is van belang), maar weerde leerstellig godsdienstonderwijs, hoewel feitelijk de Bijbel als leesboek gehandhaafd bleef. De wet erkende wel bijzonder onderwijs.

Voor oprichting echter van een bijz. school was autorisatie noodig, welke vaak zeer moeilijk verkrijgbaar was. In feite bestond dus een onderwijsmonopolie.

Dit lokte op den duur verzet uit, het eerst bij de Katholieken en later ook bij de orthodox-Protestanten, die zich mede ergerden aan de toenemende „deprotestantiseering” van het onderwijs. Pogingen om de bezwaren te ondervangen (tijdens Willem II) mislukten.

De grondwetsherziening van 1848 bracht ten slotte vrijheid van onderwijs (➝ Onderwijswetgeving; ➝ Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen) en gaf aanleiding tot de schoolwet van 1857. Deze handhaafde de oude formule (de volgorde echter veranderde) en verbood den onderwijzers „iets te leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden”.

Wat Groen van Prinsterer begeerde (facultatieve splitsing der overheidsschool naar gezindheden) werd afgewezen evenals de door de regeering (van der ➝ Brugghen) voorgestelde subsidieering der bijz. scholen (met algemeene stemmen).Zoo kwam de schoolstrijd in een volgende phase: in zeer breede kringen werd de wet als een onrecht gevoeld. Haar practijk gaf, onder invloed van velerlei factoren (o.a. de moderne richting in de Ned. Herv. Kerk), het begrip „neutraliteit” vaak een anti-Christelijke interpretatie. Het verzet, gevoerd door de antirevolutionairen (vooral door Groen van Prinsterer) en de Katholieken (Mandement van 1868) had een zeer diepgaanden invloed op onze volksgeschiedenis en op de ontwikkeling van het partijwezen (➝ Nederland, sub II D, Politieke partijen). Een tijdlang werd het restitutiestelsel verdedigd: men zou aan de bijzondere scholen het bedrag uitkeeren, dat hun leerlingen, zoo zij het openbaar onderwijs volgden, aan de overheidskas zouden kosten.

Het werd echter verdrongen door het subsidiestelsel. De strijd werd uitermate verscherpt door de wet-Kappeyne van 1879, welke niet alleen elke subsidie aan het bijz. onderwijs afwees, maar het tevens op zwaarder lasten bracht door allerlei hervormingen toe te passen. De wet-Mackay van 1889 (➝ Onderwijswetgeving; ➝ Mackay) bracht een bescheiden subsidieering van het bijz. onderwijs, welke later (1901, 1905) uitgebreid werd. Dit temperde den schoolstrijd, welke steeds meer een rechtsstrijd werd, geenszins, integendeel de groei van het bijz. onderwijs vuurde de voorstanders van de openb. school, welker uitbreiding sinds 1905 niet meer toenam, tot krachtige tegenactie aan. Eerst de grondwetsherziening van 1917 maakte door het beginsel der rechtsgelijkheid te aanvaarden (uitgewerkt in de wet-De Visser) aan den rechtsstrijd een einde, welke echter nog steeds zijn nawerking doet gevoelen. Ook voor het middelbaar en gymnasiaal onderwijs kan men van een schoolstrijd spreken, welke echter veel minder krachtig gestreden werd.

Niet dan ten deele werd hier bevrediging bereikt: wel staan het openb. en het bijz. onderwijs rechtens gelijk, maar niet financieel. Slechts een deel der kosten wordt bij dit bijz. onderwijs door rijkssubsidie (en soms ook door gemeentelijke bijdragen) gedekt. Voor het universitair onderwijs is de toestand nog minder: het openb. onderwijs wordt geheel door het rijk bekostigd (tenzij de gem. universiteit van Amsterdam), de bijz. universiteiten en hoogescholen ontvangen nauwelijks subsidie, behalve de Ned. Handelshoogeschool te Rotterdam. Zie verder ➝ Subsidieering.

Lit.: Van der Giezen, De eerste fase van de schoolstrijd (1937); Hentzen, De polit. Gesch. van het L.O. in Ned. (1920 vlg.); Stokman, De Religieuzen en de onderwijspolitiek der Regeering i. h. Ver. Koninkr. der Ned. (1935); Van der Does, Bijdr. tot de gesch. der wording d. anti-rev. of christelijk-hist. staatspartij (z.j.); Witlox, De Kath. Staatspartij (2 dln. 1919, 1927); Diepenhorst, Onze Strijd in de Staten-Generaal (I 1927); Oosterlee, Gesch. v. h. christ. onderwijs (1929): Scholten, Thorbecke en de vrijheid van onderwijs tot 1848 (1928); Goslinga, Het conflict Groen v. Prinsterer-Van der Brugghen (in: Christendom en Historie, 1925); Smit, Minister van der Brugghen (1913); Langedijk, De schoolstrijd in de eerste jaren na de wet van 1857 (1937); Feikema, De totstandkoming van de schoolwet van Kappeyne (1928).

Verberne.

De schoolstrijd in België. De eerste lageronderwijswet (23 September 1842) ontstond uit een vergelijk tusschen de Katholieke en de liberale partijen: ze huldigde de noodzakelijkheid van de openbare school met de mogelijkheid voor de gemeentebesturen om bijz. scholen aan te nemen; godsdienstonderwijs was verplichtend, met het recht voor de huisvaders hun kinderen daarvan vrij te stellen; aan de geestelijkheid was opgedragen toezicht te houden over het lager onderwijs, tegelijk met de leekeninspectie.

Na 37 jaar werd de wet van 1842 vervangen door die van 1 Juli 1879, van liberale inspiratie. Het onderwijs werd neutraal, het aannemen van bijz. scholen werd geschrapt, en een ver doorgedreven centralisatie ontnam aan de gemeentebesturen een groot deel van hun bevoegdheid in zake lager onderwijs. Het tenuitvoerleggen van die wet gaf aanleiding tot een hevigen schoolstrijd. Vijf jaar later kwamen de Katholieken weer aan het bewind. De wet van 20 Sept. 1884 gaf aan de gemeentebesturen hun vroegere bevoegdheid tot aanneming van bijz. scholen terug. De godsdienst kwam weer bovenaan op de lijst der verplichte leervakken; doch het toezicht der plaatselijke geestelijkheid over de openbare lagere school bleef afgeschaft. De wet van 20 Sept. 1884 werd in den loop der jaren gewijzigd door die van 15 Sept. 1895, van 19 Mei 1914, van 13 Nov. 1919, 14 Aug. 1920, 23 Aug. en 18 Oct. 1921 en nog een menigte andere.

De Paeuw.