Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Scholastiek

betekenis & definitie

A) Wijsbegeerte.

Scholastieke wijsbegeerte (s. w.) is de wijsbegeerte der middeleeuwen, die in de overtuiging van de ondergeschiktheid van alle menschelijk weten aan het hoogste einddoel, en in de zekerheid, dat ook voor het wijsgeerig denken een objectieve waarheid bereikbaar en feitelijk reeds bereikt is, op zeer uiteenloopende wijze de gegevens van de rede, zooals die door de groote denkers van het verleden zijn bijeengebracht, met die van de Openbaring tracht te vereenigen in een dubbel systeem van Christelijke wereldbeschouwing, waarin geloof en weten ieder een eigen plaats behouden.

De s. w. wordt gedragen door het middeleeuwsche schoolwezen en is vrijwel in haar geheel aan de eischen van het onderwijs gebonden, zoodat haar ontwikkeling grootendeels de vaste lijnen van de schooltraditie volgt. Zij houdt ten nauwste verband met de religieusgerichte opvattingen van haar tijd over leven en cultuur. Toch wordt zij door haar beoefenaars althans theoretisch van de godgeleerdheid onderscheiden, maar doordat theologische en philosophische kwesties bijna steeds naast en door elkaar worden behandeld, loopen haar beider grenzen feitelijk vaak dooreen, temeer daar dikwijls het practisch criterium ontbreekt om het gebied van de rede van dat van het geloof gescheiden te houden. Impliciet heeft de s. w. steeds de overtuiging gehuldigd, dat de rede, hoewel op eigen gebied autonoom, het Christelijk geloof niet kan tegenspreken, maar omtrent de feitelijke verhouding van geloof en weten loopen de meeningen sterk uiteen. Ook omtrent de vraagstukken, die het wijsgeerig denken in den loop der middeleeuwen bezig hebben gehouden, bestaat in de s. w. een groot verschil van meening, zoodat daarin tal van richtingen en stroomingen te onderscheiden zijn. Aan oorspronkelijkheid of nieuwe oplossingen van oude problemen hecht de s.w. echter weinig belang.

Zij neemt gaarne de waarheid op wijsgeerig gebied van de oude denkers over, en het verschil van meening is grootendeels te verklaren uit de verschillende waarde, die aan de denkbeelden der voorgangers wordt toegekend. Tot de 13e eeuw geniet Augustinus zoo goed in de philosophie als in de theologie een onbeperkt gezag. Door hem draagt het grootste deel der s. w. een stempel van Neo-Platoonsche denkwijze. Ook als in de 13e eeuw door sommigen op wijsgeerig gebied aan Aristoteles de voorkeur wordt gegeven, blijft het aanzien van Augustinus bij de andere richtingen onverminderd voortduren. Naast Augustinus en later Aristoteles is vooral Boëthius de groote leermeester van de s. w. De directe kermis van de wijsbegeerte der Grieken en Romeinen was vooral in de vroege middeleeuwen zeer gering. Pas sinds het midden der 12e eeuw werden, veelal door bemiddeling der Arabieren, wijsgeerige geschriften der Oudheid op groote schaal door vertaling voor het Westen toegankelijk.

Naast de s. w. van het Christelijk Westen wordt ook gesproken van een Joodsche en een Arabische Scholastiek, die formeel van dezelfde beginselen uitgaan, en de s. w. van het Westen in menig opzicht hebben beïnvloed.

De s. w. wordt verdeeld in: ➝ Vroegscholastiek, Hoogscholastiek, Laatscholastiek. Zie ook ➝ Na-Scholastiek, Neo-Scholastiek.

Lit.: E. Gilson, L’esprit de la phil. médiévale (Parijs 1931-’32); F. Sassen, Gesch. der Patrist. en Middeleeuwsche Wijsb. (21932); M. de Wulf, Hist. de la phil. médiévale (Leuven-Parijs 61934-’36).

F. Sassen.
B) Theologie

Als men de scholastieke theologie (s. t.) bepaalt niet naar haar uiterlijke verschijning, haar technisch apparaat, maar naar haar wezen, dan is ze een wetenschap, welke, als iedere andere wetenschap, ontstaat door de werkzaamheid van de menschelijke rede. Maar zij wordt gekarakteriseerd tot een van iedere andere onderscheiden wetenschap, omdat zij niet tot uitgangspunt neemt natuurlijke inzichten, maar geloofswaarheden, welke met elkaar in verbinding worden gebracht, waaruit conclusies worden getrokken, waarvan eenige verklaring wordt gegeven, en die tegen ontkenning en bezwaren worden verdedigd. Het goed recht van een dergelijke theologie volgt uit de bepaling van het geloof als een verstandelijke aanname van geopenbaarde waarheden en wordt door het Vaticaansch Concilie bevestigd (Denz. 1796). Uitdrukkelijk werd de s. t. door het kerkelijk gezag meermalen tegen hen, die haar waarde ontkennen, in bescherming genomen (Denz. 1576, 1652,1680, 1713). In de s. t., welke door verstandswerk tot stand komt, vindt de philosophische waarheid een plaats, al heeft deze een ondergeschikte rol, omdat de geloofswaarheid het leidend beginsel is. De middeleeuwsche scholastieke theologen putten uit verschillende philosophische bronnen, waartegenover de groote scholastieken critisch stonden.

De spitsvondigheid, waarmee middeleeuwsche scholastieken, vooral in de na-scholastiek, futiliteiten behandelen, doet geen afbreuk aan de waarde van de groote middeleeuwsche scholastieken, die zich daarvan vrij houden. Als middeleeuwsche scholastieke theologen zijn vooral bekend: Alexander van Hales, de H. Bonaventura, de H. Albertus de Groote, de H. Thomas van Aquino, Joh. Duns Scotus.

Lit.: Martin Grabmann, Die Gesch. der scholastischen Methode.

Kreling.