Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Neo-Scholastiek

betekenis & definitie

Wijsgeerige beweging van de 19e en 20e eeuw, die zich ten doel stelt, de beginselen van de wijsbegeerte der Scholastiek, vooral die van ➝ Thomas van Aquino, te doen herleven en zelfstandig te verwerken en toe te passen, en die daarbij rekening wil houden met de gegevens der moderne wetenschap en met de problemen, die door de moderne wijsbegeerte zijn opgeworpen. De N.-S. wil een eigentijdsche wijsbegeerte brengen, op geen andere dan redelijke gronden opgebouwd, critisch verantwoord, die uit princiepen, welke door de eeuwen heen hun waarde onveranderd hebben behouden, de oplossing zal trekken voor de vraagstukken van den dag.

Zij staat vol eerbied tegenover het verleden, maar wenscht haar zelfstandigheid te bewaren en haar eigen verantwoordelijkheid te dragen.De verschillende richtingen in de N.-S. teekenen zich af naar de wijze, waarop deze verantwoordelijkheid wordt opgevat. Terwijl sommigen in een zoo getrouw mogelijke reproductie van beginselen en theorieën der Scholastiek den besten waarborg zien voor een juiste oplossing der moderne problemen, wordt door anderen meer waarde gehecht aan het nieuwe, waarmee de oude princiepen kunnen worden verrijkt.

Aanvankelijk ook onder Katholieken met eenig wantrouwen begroet, heeft de N.-S. onder hen in aanzien gewonnen, doordat het hoogste kerkelijk gezag sinds Leo XIII herhaaldelijk op het algemeen doceeren van de Scholastieke wijsbegeerte, later meer speciaal van de Thomistische wijsbegeerte, in de Kath. scholen heeft aangedrongen, en deze laatste thans als het meest geëigend hulpmiddel voor het theologisch onderwijs op de seminaria voorschrijft (C.I.C. can. 1366, § 2). Naast het Thomisme heeft in de Franciscaner Orde ook het Scotisme zich gehandhaafd.

De N.-S. heeft de leer der Scholastiek vooral uitgebouwd op het gebied der inleidende vraagstukken (wezensbepaling der wijsbegeerte, verhouding tot positieve wetenschappen en theologie), dat der kennisleer, wijsgeerige psychologie, natuurphilosophie, rechts- en staatsphilosophie. Als voorlooper van de N.-S. geldt J. ➝ Balmès (✝ 1848), maar het eigenlijke plan van een volledig herstel der Scholastieke wijsbegeerte is in de eerste helft der 19e eeuw het eerst opgekomen in Italië. Hier vinden wij als eersten vertegenwoordiger van de N.-S. V. Buzzetti (✝ 1824), prof. te Piacenza. Door drie zijner leerlingen, de gebroeders Sordi, deed de N.-S. haar intrede in de nieuw-herstelde Sociëteit van Jesus.

Een poging tot invoering der N.-S. in het studieprogram der Sociëteit, door L. Taparelli d’Azeglio (✝ 1862) ondernomen, stuitte echter op verzet der oversten. Later werden M. Liberatore S. J. (✝ 1892) en G. Cornoldi S.

J. (✝ 1892) voorvechters van het vernieuwde Thomisme, waarmee zij verschillende richtingen van de moderne wijsbegeerte bestreden. Onder de Dominicanen heeft in deze periode vooral Th. Zigliara tot de verspreiding van de Thomistische wijsbegeerte bijgedragen. In Duitschland werd de N.-S. van verre voorbereid door de Romantiek, wier voorliefde wel allereerst uitging naar beeldende kunst, poëzie en mystiek der M. E., maar die toch aan het Scholastieke denken haar aandacht niet geheel kon onthouden. Ook waren reeds eerder van verschillende zijden, met name door A.

Trendelenburg (✝ 1872) en B. Bolzano (✝ 1848), pogingen gedaan om buiten de Scholastiek om de grondgedachten van Aristoteles tegenover het Duitsche idealisme in eer te herstellen en op moderne vraagstukken toe te passen. Voorbereid door F. J. Clemens (✝ 1862), die in Italië de daar reeds bloeiende N.-S. had leeren kennen, werd het program van een nieuwe Scholastieke wijsbegeerte in Duitschland ontvouwd door J. Kleutgen S.J. (✝ 1883).

Zijn werk werd voortgezet door A. Stöckl (✝ 1895) en C. Gutberlet (✝ 1928). In Frankrijk heeft de N.-S. het langst op zich laten wachten. Het Cartesianisme was hier krachtens een langdurige traditie ook in de Kath. scholen te vast geworteld, om gemakkelijk door een ander stelsel te kunnen worden vervangen. De Sulpiciaan P.

Vallet schreef in 1879 het eerste handboek in den geest der N.-S. A. Farges (✝ 1930) en E. Blanc (✝ 1929) werkten in dezelfde richting. In Ned. zijn de eerste pogingen tot herstel van de Scholastieke princiepen gedaan door F. Becker S.J. en H. te Braake S.J.

In België werd de beweging der N.-S. te Leuven begonnen door A. Dupont en daarbuiten door J. De San S.J. en A. Van Weddingen.

Aan de N.-S., die in den aanvang haar eigen weg niet zonder aarzeling moest zoeken, werd eindelijk in 1879 richting en werkprogram aangewezen door de encycliek Aeterni Patris van paus Leo XIII. Daarmee is aan groei en ontwikkeling der N.-S. de beslissende stoot gegeven. Op aandringen van den paus werd in 1882 aan de univ. van Leuven een leerstoel voor Thomistische wijsbegeerte opgericht, waarvan D.J. ➝ Mercier (✝ 1926) de eerste titularis werd. Onder het motto Nova et Vetera is Mercier de voorganger geworden van een N.-S., die de theorieën van den voortijd definitief zou ontdoen van wat aan dien tijd eigen was, om ze in moderne taal als zelfstandige, zuiver-redelijke wereldverklaring tegenover de problemen van onzen tijd te plaatsen. De invloed van Mercier en de door hem gestichte school heeft zich in alle landen van Europa op de verdere ontwikkeling van de N.-S. doen gelden. In België traden uit de school van Leuven vooral op den voorgrond: D.

Nys, M. De Wulf, L. Noël, N. Balthasar, P. Harmignie, L. De Raeymaeker en E.

De Bruyne, daarbuiten J. Maréchal S.J. In Nederland werd de invloed van Mercier het eerst opgevangen door J.V. de ➝ Groot O.P., die de N.-S. in de universitaire wereld introduceerde, later door J. Th. ➝ Beysens, die als de voornaamste leider van de N.-S. hier te lande moet gelden. Door J. Th.

Ermers S.J. werd het „Mercierisme” bestreden. Aan de verdere ontwikkeling der N.-S. werd hier o.a. gewerkt door J. Hoogveld, I. van den Berg, P. Hoenen S.J. en H. Robbers S.J. In Frankrijk is de jongste geschiedenis der N.-S., welke daar een zeer grooten omvang genomen heeft, vooral belichaamd in de Dominicaner school onder leiding van A.

Sertillanges, R. Garrigou-Lagrange, Th. Pègues, H. Petitot e.a., en in de figuur van J. Maritain, die geleidelijk een eigen school is gaan vormen. Naast hen hebben ook P.

Rousselot S.J., R. Jolivet e.a. belangrijk werk voor de N.-S. geleverd. In Duitschland is de N.-S. in haar verdere ontwikkeling bij de andere landen van Europa ten achter gebleven. Hier zijn als voornaamste vertegenwoordigers te noemen: S. Reinstadler, V. Cathrein S.J., de gebroeders Pesch S.J. en J. Geyser.

De N.-S. heeft haar voornaamste organen in de tijdschriften: Civilta cattolica, Revue Néo-Scolastique, Rivista di filosofia neo-scolastica, Revue Thomiste, Revue des Sciences phil. et théol., Revue de philosophie, Divus Thomas, Phil. Jahrbuch.

Zie ook ➝ Hoogscholastiek; Laatscholastiek; Na-Scholastiek.

Lit.: C. Besse, Deux centres du mouvement thomiste: Rome et Louvain (Parijs 1902); J.L. Perrier, The revival of Scholastic philos. in the 19th cent. (New York 1909); A. Pelzer, Les initiateurs italiens du néo-thomisme contemp. (in: Rev. Néo-Scol., XVIII 1911, 230-254); M. De Wulf e.a., La personnalité et la phil. du Card.

Mercier (in: Revue Néo-Scol., XXVIII 1926, 99-258); F. Sassen, Wijsbeg. der 19e eeuw (1934); P. Heskes, De voorgeschied, v. h. Nova et Vetera (in: Studia Cath., XII 1936, 1-16).

F. Sassen.