Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Middeleeuwen

betekenis & definitie

Naam, die wijst op een met twee andere tijdvakken contrasteerende periode, waarbij men ten onrechte veronderstelt, dat er geen nieuw tijdperk met eigen karakter meer zal volgen. Volgens de philologen is het een tijdperk van verval in de beoefening der Latijnsche taal: media Latinitas, tusschen dat van bloei: de Klassieke Oudheid, en van herleving: het Humanisme. In historischen zin zijn de M.E. het tijdvak, waarin een nieuwe maatschappij optreedt, die uit Christelijke (een gevolg van de geloofsprediking), Germaansche en Grieksch-Romeinsche (de vermenging van de Germ. volken met de oorspr. bevolking van het West-Romeinsche keizerrijk sinds zijn verovering) elementen is samengesteld en onder leiding staat van de Kerk, in tegenstelling met de voorafgegane periode van uitsluitend Grieksche cultuur en met de gevolgde periode van verdringing der Kerk uit het openbare leven.

Het spreekt vanzelf, dat deze typische kenmerken zich niet plotseling openbaarden, maar een tijd van voorbereiding en van overgang moesten doormaken. Daarom is het juiste jaartal voor het begin en het einde moeilijk aan te geven. De meesten laten de M.E. beginnen tegen het einde van de 5e eeuw, d.i. den val van het W.

Rom. keizerrijk en eindigen met het begin der 16e eeuw: de opkomst van het Protestantisme. Anderen, die den hoofdfactor van de M.E. meer in een algemeen Christelijke tendenz dan in de overheersching van de Kath. Kerk zoeken, laten deze eindigen bij de opkomst van de Renaissance, waarin zij dan vooral het heidensche element zien, d.i. in de 14e eeuw.

Weer anderen rekenen ook den tijd van het geloovige Protestantisme tot de M.E. en laten deze voortbestaan, totdat de Aufklärung in de 18e eeuw het ongeloof gaat verspreiden. In de M.E. richt de Kerk den geest der wereld op het bovennatuurlijke en doordringt zij zoowel het particuliere als publieke leven.

De geestelijke macht onder den paus en de wereldlijke onder de vorsten werken ieder op eigen terrein, waar de eene voor de geestelijke, de andere voor de tijdelijke belangen zorgt.

Allen erkennen Christus als hun Koning en tusschen Kerk en Staat heerscht een heilzame samenwerking, waarbij de Kerk de zeden veredelt, haar kinderen beschaving bijbrengt, en hen het gezag der vorsten als komende van God doet eerbiedigen, de Staat op zijn beurt het bekeeringswerk steunt en de doorvoering der kerkelijke wetten bevordert. Aan het feit, dat de geestelijke macht boven de tijdelijke staat, dankt de geestelijkheid met den paus aan het hoofd in de M.E. haar overheerschende positie. Deze ideaal-toestand heeft naast perioden van bloei (de tijd der Karolingers, van Gregorius VII, van de Kruistochten, van den H.

Bernardus, van de Gotiek, van Innocentius III, van de Scholastiek met Thomas van Aquine) ook tijdperken van diep verval gekend (het lage beschavingspeil der 7e eeuw; de 10e of ijzeren eeuw, de Babylonische gevangenschap, het Westersche schisma, het bederf vóór de Hervorming). De naam „duistere M.E.”, waarmee Humanisme, Protestanten, Encyclopaedisten dit tijdvak neerhaalden, bleek, sinds de Romantiek in de 19e eeuw uit de M.E. putte en de geschiedvorsching nieuwe gegevens opdiepte, onhoudbaar. Dit sluit niet uit, dat de M.E. ook schaduwzijden hebben: laag staande volksontwikkeling, bijgeloof, ruwheid en tuchteloosheid met als gevolg opstanden, weinig oog voor het practische leven, te groot vertrouwen in het gezag van anderen met als gevolg te weinig critischen blik bij geschied-, natuur- en geneeskundig onderzoek, ridderveeten en partijschappen, wereldsche gezindheid der geestelijken.

Maar de verdiensten der M.E. kan men daardoor niet ongedaan maken: boekdrukkunst, ontdekkingsreizen, afschaffing van de slavernij, vorming van eigen nationaliteiten met de heilzame gevolgen voor de ontwikkeling van kunst en literatuur zonder uitsluiting van een eventueele samenwerking, o.a. bij de bestrijding van den Islam, de gilden en andere corporaties; het doorgeven van de schatten der Klassieke Oudheid, scheppingen op het gebied van bouwkunst, schilderkunst en literatuur, waarin zij zulk een opvoedende kracht wist te leggen, de Scholastiek.Lit.: J. de Jong, Handboek der Kerkgesch. (II 31936; met lit.-opgave blz. 1-2). Wachters.