Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Scheltema

betekenis & definitie

1° Carel Steven Adama van, Ned. letterkundige. * 26 Febr. 1877 te Amsterdam, † 6 Mei 1924 te Bergen. Kleinzoon van den Amsterdamschen dominee en dichter C.

S. Adama van Scheltema; zoon van den kunsthandelaar, studeerde te Amsterdam aan het gymnasium en de universiteit, werkte mede aan de Vox Gymnasii en Propria Cures, waarin hij zich een aanhanger beleed van de nog jonge sociaal-democratische arbeiderspartij.

Hij werd de populaire zanger van het Ned. socialisme, weemoedig, maar toch optimistisch, opstandig, maar toch burgerlijk, geestdriftig, maar tevens geestig, met een neiging naar het guitige en jongensachtige. Als theoreticus eener nieuwe poëzie verzette hij zich tegen het aesthetisch individualisme der Tachtigers om het sociale lied te verdedigen, waarbij algemeene verstaanbaarheid een waardenorm is.

Zijn losse liedjes, deels beminnelijk door eenvoud, werden zeer genoten, zijn pleidooi was echter niet overtuigend. Het meest treft de diepe melancholie van zijn aard, waardoor hij aan de burgerlijk-sentimenteele dichters der 19e eeuw, vooral aan De Genestet verwant is.

Genietelijk is ook zijn satyrisch werk. Naast de groote dichters van het socialisme de mindere als kunstenaar, was hij als propagandist een krachtige steun voor de beweging, die hij diende.

In 1934, tien jaar na zijn dood, werd zijn lyrisch dichtwerk verzameld in één band.Voorn. werken: Een weg van verzen (1900); Uit den Dool (1901); Van Zon en Zomer (1902); Londen (1903); Dusseldorp (1903); Amsterdam (1904); Grondslagen eener Nieuwe Poëzie (1907); Zwerversverzen (1904); Eenzame Liedjes (1906); Zingende Stemmen (1908); Gelukwensch bij Troelstra’s 50en Geboortedag 1910); Italië (1910); De Keerende Kudde (1920); De Tors (1924); Gevleugelde Spreuken (1924); Kunstenaar en Samenleving (1924); Verzamelde Gedichten (1934).

Lit.: Bernard Verhoeven (in: De Beiaard, 1921); In memoriam C. S. A. v. Scheltema door dr. J. A.

Balkestein, prof. W. A. Bonger e.a.; Gerard Brom (in: Van onzen Tijd, 1915); J. F. Ankersmit (in: De Socialistische Gids, 1924); Anton van Duinkerken (in: De Gids, 1934). Asselbergs.

2° Jacobus, Ned. geschiedkundige. * 17 Maart 1767 te Franeker, † 25 Oct. 1835 te Utrecht. In 1820 werd hij griffier bij het Hoog militair gerechtshof te Utrecht. Uit de vsch. archieven, die hij tot zijn beschikking had, stelde hij zijn Geschied- en letterkundig mengelwerk samen, dat tal van historische kleinigheden en bijzonderheden beschrijft en uitgegeven werd in 6 dln. (1825-’36). Ook vertaalde hij Reintje de Vos, van Hendric van Alcmaer (1829).

Lit.: J. Kops, Hulde aan de letterkundige verdiensten van J. S. (1836); P. Scheltema, Het leven van J. S. (1839). Piet Visser.

< >