Dit woord bedoelt hier niet „schaamte” in het algemeen, d.i. het pijnlijk bewustzijn van een tekort, maar in het bijzonder een gevoel van vrees en terughouding om het geslachtelijke en wat daarmee in verband staat, te toonen of te plegen. Die psychische gesteltenis, pudor (Lat.), door de zielkundigen bestudeerd, is geenszins te vereenzelvigen met de deugd van kuischheid, noch zelfs met de „pudicitia” (wat wij het best eerbaarheid noemen), de deugd nl. die doet vermijden wat tot onzuiverheid voert: doch het instinctief s. staat, als een kostbare waarborg, in nauwe betrekking met die beide deugden.
S. is gewettigd,
1° Omdat het geslachtsleven, ofschoon niet uiteraard afzichtelijk en slecht (want God heeft niets kwaads geschapen: Gen. 1.31), maar wel tot het verheven doeleinde van verwekking van redelijke wezens gericht, toch behoort tot de laagste neigingen en vermogens der menschelijke natuur, die op haar geen overwegenden invloed mogen hebben;
2° Door de erfzonde en de ➝ begeerlijkheid is de mensch niet meer zooals hij volgens Gods wil zijn moest (Gen. 2.25; 3.7), nl. volkomen meester over zijn lagere neigingen, zoodat de geest het vleesch beheerscht: dit bewustzijn van zijn natuurlijke onmacht brengt heel redelijk een gevoel van minderwaardigheid en schaamte voort;
3° Om de begeerlijkheid of geweldigen aandrang tot genot, en in het bijzonder tot sexueel en zinnelijk genot, behoort de mensch zichzelf en anderen tegen begoocheling en bekoring te beveiligen door het geslachtelijke en wat daartoe leidt, met eerbare schaamte te omsluieren, er zoo weinig mogelijk aandacht aan te schenken, en het behoorlijk verborgen en bedekt te houden, zonder nochtans te vervallen in angstvallige preutschheid, die ook prikkelend is.
Zoo lost het dogma der erfzonde de schijnbare tegenspraak op, dat nl. het sexueele niet uiteraard vuil en slecht is, maar toch in den tegenwoordigen toestand van het menschdom met zeker wantrouwen en terughouding dient behandeld. Trouwens de natuur zelf prent ook bij onbeschaafde volkeren een zeker s. in, als een rem voor onbesuisd geslachtelijk leven. Sommige rationalisten en al te „moderne” denkers willen het s. uitroeien, alsof men het „natuurlijke” nooit behoefde te verbergen; van hun standpunt uit, vanwaaruit de erfzonde niet erkend wordt, is die houding eenigszins te begrijpen. Katholieken mogen daarmee niet instemmen; zij zullen integendeel in de opvoeding gezond en kalm s. behouden en aankweeken; en daar bijzonder belang aan hechten bij de oplossing van vraagstukken als geslachtelijke voorlichting, kleederdracht, naaktcultuur, openbare ➝ eerbaarheid enz. Lit.: S. Thomas van Aquino, Summa Theol. (2. 2. q. 151. a. 4.); Vermeersch, De Castitate (Rome en Brugge 1919, n. 20, 413); Salsmans (in: Dux 1930, blz. 105).
Salsmans.