Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Rogier Diederik Marius Verbeek

betekenis & definitie

Geoloog; heeft zich vooral voor de geologie van Ned.-Indië verdienstelijk gemaakt. * 7 April 1845 te Doorn, † 9 April 1926 te Den Haag. In 1867 mijningenieur bij de mijnen in Pengaran op Z.O. Borneo. Hier ving hij zijn wetenschappelijk werk aan met een verhandeling over de foraminiferen, die aldaar voorkomen.

Overgeplaatst naar Sumatra’s Westkust voltooide hij 1870-’83 een geologische beschrijving van dit deel benevens van Z. Sumatra. Hij verkreeg hiermede o.a. het eere-doctoraat van Breslau. Vervolgens leverde hij een uitvoerig rapport over de eruptie van den Krakatau; in 1896 verscheen zijn geologische kaart van Java (met R.

Fennema samengesteld) met bijbehoorenden tekst. Ook Banka en Billiton hadden zijn aandacht (verslag van 1897). Als slotstuk van zijn veldloopbaan leverde hij het Molukkenverslag (1908), waarvoor Delft hem het eeredoctoraat verleende (later volgden nog Freiberg en Utrecht).Publiceerde 1912-’25 een Geol. mijnbouwkundige Bibliographie van Ned.-Indië. Terecht heet V. dan ook „de grondvester der Ned.-Indische geologie”.

Buiten zijn eigenlijken werkkring maakte V. zich verdienstelijk voor de archaeologie van Ned.-Indië. Reeds op Sumatra trokken Hindoe-oudheden zijn aandacht, later op Java schreef hij o.a. over de oudheden van Modjo-Pahit en gaf hij een samenvattend overzicht „Oudheden van Java” (1891).

Lit.: N. Wing Easton, Ter Gedachtenis van R.D.M.V. (1926).

< >